ECLI:NL:CRVB:2005:AT2638
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde AAW/WAO-uitkering in verband met door betrokkene genoten inkomsten uit arbeid
In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant, die in 1995 een AAW/WAO-uitkering ontving, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin zijn beroep ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellant tekort was geschoten in zijn mededelingsverplichting, waardoor de gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), bevoegd was om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. Appellant betwistte de hoogte van het teruggevorderde bedrag, dat onder andere een nabetaling van € 12.757,68 betrof, en stelde dat hij dit bedrag niet had ontvangen.
Tijdens de zitting op 9 februari 2005 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.A.H.H. Ceelen. De gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. M. Oltmans. De Raad overwoog dat, hoewel de stelling van appellant dat de betaler het bewijs van betaling dient te leveren juist is, er ook omstandigheden zijn waarin de bewijslast kan verschuiven. De Raad concludeerde dat de gedaagde een begin van bewijs had geleverd dat de nabetaling had plaatsgevonden, onderbouwd door een betalingsoverzicht dat tijdens de zitting werd gepresenteerd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee leden van de Raad, en werd openbaar uitgesproken op 23 maart 2005.