ECLI:NL:CRVB:2005:AT2054

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3452 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag weduwenpensioen op basis van internationale sociale zekerheidsverdragen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellante, wonende in Turkije, voor een weduwenpensioen op basis van de Algemene Weduwen en Wezenwet (AWW). Appellante had een aanvraag ingediend na het overlijden van haar echtgenoot op 28 maart 1990, die in Nederland had gewoond en gewerkt van 1969 tot en met 1972. De Raad overweegt dat de Algemene nabestaandenwet (Anw) van toepassing is, maar dat de AWW en de daarop rustende bepalingen van toepassing blijven voor tijdvakken vóór 1 juli 1996. De Raad concludeert dat appellantes echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de AWW en dat er geen recht bestaat op een (pro-rata) weduwenpensioen op basis van het verdrag inzake sociale zekerheid tussen Turkije en Nederland.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat appellante geen aanspraak kon maken op een weduwenpensioen, omdat niet was gebleken dat haar echtgenoot in Nederland verzekerd was. De Raad stelt vast dat appellante haar stelling dat haar echtgenoot in Nederland had gewerkt niet met bewijsstukken heeft onderbouwd. Hierdoor kan er geen bepaling van internationaal recht worden aangewezen die aanspraak op een Nederlands weduwenpensioen rechtvaardigt. De Raad wijst het hoger beroep af en bevestigt de eerdere uitspraak.

Uitspraak

03/3452 ANW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats] (Turkije), appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2003, reg. nr.
AWB 02/2444 AWW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 21 januari 2005, waar appellante -met voorafgaand bericht- niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Met ingang van 1 juli 1996 is in werking getreden de Algemene nabestaandenwet (Anw), welke wet in de plaats is getreden van de Algemene Weduwen en Wezenwet (AWW). Ingevolge artikel 105, tweede lid van de Anw blijven de AWW en de daarop rustende bepalingen van toepassing op de rechten, verplichtingen en bevoegdheden over de tijdvakken gelegen voor 1 juli 1996.
Appellantes echtgenoot is op 28 maart 1990 overleden. In verband hiermee heeft appellante bij gedaagde een aanvraag om een weduwenpensioen krachtens de AWW ingediend.
Bij besluit van 1 mei 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde zijn weigering om aan appellante een weduwenpensioen ingevolge de AWW toe te kennen gehandhaafd. Daarbij is overwogen dat appellantes echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de AWW en dat er evenmin recht bestaat op een (pro-rata) weduwenpensioen op grond van het verdrag inzake sociale zekerheid tussen Turkije en Nederland.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar echtgenoot van 1969 tot en met 1972 in Nederland heeft gewoond en gewerkt. Ten tijde van zijn overlijden was hij in Turkije verzekerd bij de Bag-Kur. De Bag-Kur heeft aan haar een Turks weduwenpensioen toegekend. Appellante wenst dat op grond van het verdrag inzake sociale zekerheid tussen Turkije en Nederland aan haar ook een Nederlands weduwenpensioen wordt toegekend.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat appellantes echtgenoot ten tijde van zijn overlijden naar nationaal recht bezien niet verzekerd was, zodat appellante aan het bepaalde bij of krachtens de AWW geen aanspraak kan maken op een weduwenpensioen.
De Raad stelt voorts vast dat uit het door gedaagde ingestelde onderzoek niet is gebleken dat appellantes echtgenoot ooit in Nederland heeft gewoond en gewerkt. Appellante heeft haar stelling terzake ook niet met enigerlei stukken kunnen onderbouwen. Nu niet gebleken is van door appellantes echtgenoot in Nederland vervulde verzekeringstijdvakken valt er geen bepaling van internationaal recht aan te wijzen op grond waarvan appellante aanspraak kan maken op een (eventueel pro rata) Nederlands weduwenpensioen.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslist wordt mitsdien als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. M.M. van der Kade en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2005.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) M. Gunter.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.