ECLI:NL:CRVB:2005:AT2040

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2960 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen wegens niet duurzaam gescheiden leven

In deze zaak gaat het om de herziening van het AOW-pensioen van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle. Appellant ontving sinds 1 december 1995 een AOW-pensioen dat was toegekend op basis van de status van ongehuwde of gehuwde die duurzaam gescheiden leeft. Gedaagde, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, heeft echter vastgesteld dat appellant niet langer duurzaam gescheiden leefde van zijn ex-echtgenote, wat leidde tot de herziening van zijn pensioen. De Raad heeft de zaak behandeld op 21 januari 2005, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. Th.P.M. Moons. Gedaagde werd vertegenwoordigd door G.J. Janssen B.A. De Raad heeft vastgesteld dat appellant in de periode van 1 december 1995 tot 1 november 2001 niet duurzaam gescheiden leefde van zijn ex-echtgenote, ondanks zijn verklaringen en die van buurtbewoners. De Raad oordeelt dat de mededelingsplicht van appellant niet is nagekomen, omdat hij in zijn aanvraag had aangegeven alleen te wonen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2005.

Uitspraak

03/2960 AOW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Namens appellant heeft mr. M. Ras, advocaat te Almere, op daartoe bij aanvullend beroepschrift, met bijlagen, aangevoerde gronden, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 8 mei 2003, reg. nr. AWB 02/314 AOW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 13 december 2004 heeft mr. Th.P.M. Moons, advocaat te Almere, aan de Raad meegedeeld dat zij onderhavige zaak heeft overgenomen van mr. Ras.
Namens appellant zijn bij brief van 14 januari 2005 een aantal stukken in het geding gebracht.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 21 januari 2005, waar appellant is verschenen bij gemachtigde mr. Moons, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door G.J. Janssen B.A., werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Appellant heeft op 13 december 1995 bij gedaagde een aanvraag om een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend. Hij heeft daarbij onder meer aangegeven in 1977 te zijn gescheiden van mevrouw
[ex-echtgenote] (hierna: [naam ex-echtgenote]) en sinds 1986 alleen te wonen.
Bij besluit van 2 mei 1996 is aan appellant met ingang van 1 december 1995 een AOW-pensioen toegekend ter hoogte van het maximale pensioen voor een ongehuwde of een gehuwde die duurzaam gescheiden leeft.
Bij besluit van 2 oktober 2001 heeft gedaagde aan appellant meegedeeld dat onderzoek heeft uitgewezen dat appellant ten tijde van het bereiken van de 65 jarige leeftijd niet langer duurzaam gescheiden leefde van [naam ex-echtgenote], in verband waarmee het aan appellant toegekende ouderdomspensioen met ingang van laatstgenoemde datum is herzien in een ouderdomspensioen voor een gehuwde.
In een begeleidende brief bij het besluit van 2 oktober 2001 heeft gedaagde meegedeeld dat hij van plan is het te veel betaalde bedrag aan ouderdomspensioen ad € 16.077,91 van appellant terug te vorderen.
Namens appellant is tegen het besluit van 2 oktober 2001 en de begeleidende brief bezwaar aangetekend.
Bij besluit van 7 februari 2002 (hierna: het bestreden besluit) is het bezwaarschrift tegen de herziening van het AOW-pensioen ongegrond verklaard. Voorzover het bezwaar gericht is tegen de aankondiging van de terugvordering is het niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het beroep met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de aankondiging van de terugvordering is ter zitting ingetrokken.
In hoger beroep is namens appellant -kort samengevat- aangevoerd dat hij in de periode 1 december 1995 tot 1 november 2001 zijn hoofdverblijf heeft gehad in zijn caravan op de camping [naam camping] te [plaatsnaam] en dat hij in genoemde periode wel degelijk duurzaam gescheiden leefde van [naam ex-echtgenote]. Hij kwam vaak langs op het adres [adres 1] te [woonplaats], waar [naam ex-echtgenote] woonde, maar dat was om materialen en gereedschap op te halen. Appellant is eerst op 26 oktober 2001 bij [naam ex-echtgenote] op het adres [adres 1] ingetrokken, in verband met de intensieve verzorging die deze behoefde.
De Raad overweegt allereerst dat de gemachtigde van appellant -zoals in rubriek I is vermeld- de Raad bij brief van
14 januari 2005 nadere stukken heeft doen toekomen. Daarbij is de in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn voor het indienen van stukken overschreden. Nu gedaagde door deze overschrijding niet in zijn processuele belangen is geschaad, zal de Raad deze stukken bij zijn beoordeling meenemen.
Met betrekking tot de vraag of appellant en zijn echtgenote in de periode 1 december 1995 tot 1 november 2001 duurzaam gescheiden van elkaar leefden overweegt de Raad het volgende.
Aan het bestreden besluit liggen ten grondslag de resultaten van het door gedaagde verrichte onderzoek. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport van 25 oktober 2001 van sociaal rechercheur B.J. Askamp en bestaan onder meer uit een door appellant afgelegde verklaring, verklaringen van buurtbewoners, gegevens uit de politieadministratie van de Regio Politie Flevoland, gegevens van het energiebedrijf de Flevolandse Drinkwater Maatschappij en korte waarnemingen op het adres [adres 1] en op camping [naam camping] te [plaatsnaam].
Appellant heeft onder meer verklaard dat hij vanaf 1995 drie tot vier dagen en nachten per week bij [naam ex-echtgenote] verbleef. Appellant is enige tijd later van deze, door hem ondertekende, verklaring teruggekomen en stelt zich op het standpunt dat de verklaring niet in vrijheid is afgelegd. De Raad ziet evenwel geen aanleiding om aan de juistheid van appellants verklaring te twijfelen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 15 juli 1997 (RSV 1997/285) mag in beginsel van de juistheid van een tegenover beambten belast met onderzoek naar de rechtmatigheid van uitkeringen afgelegde verklaringen worden afgegaan, zodat aan het intrekken daarvan of het achteraf ontkennen van het verklaarde, zeker wanneer dat niet direct nadien gebeurt, weinig betekenis kan worden toegekend. De Raad ziet daarvoor in dit geval temeer geen aanleiding gezien het feit dat appellants verklaring wordt ondersteund door andere verklaringen en onderzoeksgegevens die zich onder de gedingstukken bevinden.
Op grond van appellants verklaring, in samenhang bezien met de overige onderzoeksresultaten, is de Raad van oordeel dat in het geval van appellant en [naam ex-echtgenote] geen sprake was van duurzaam gescheiden levende echtgenoten in de periode
1 december 1995 tot 1 november 2001. Gedaagde heeft derhalve terecht aangenomen dat appellant niet als ongehuwd kon worden beschouwd voor het AOW-pensioen.
De Raad is voorts van oordeel dat appellant de in artikel 49 AOW opgenomen mededelingsplicht niet is nagekomen, nu hij ten onrechte in zijn aanvraag heeft aangegeven alleen te wonen. Ingevolge artikel 17a, eerste lid, van de AOW is gedaagde gehouden een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen te herzien, indien het pensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Gesteld noch gebleken is van dringende redenen om op voet van artikel 17a, tweede lid, van de AOW van deze herziening geheel of gedeeltelijk af te zien.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslist wordt mitsdien als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. M.M. van der Kade en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2005.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) M. Gunter.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip duurzaam gescheiden leven.