ECLI:NL:CRVB:2005:AT2009
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de hoogte van de gedifferentieerde WAO-premie en de berekening van niet-uitbetaalde uitkeringen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die de rechtsgevolgen van een eerder vernietigd besluit in stand heeft gelaten. De zaak betreft de vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie voor het premiejaar 1998. Appellante, een onderneming, was het niet eens met de berekening van de premie, waarbij ook het deel van de uitkering dat niet tot uitbetaling kwam, in aanmerking werd genomen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat deze werkwijze correct was, en appellante stelde dat dit in strijd was met het gelijkheidsbeginsel.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 10 februari 2005, waarbij appellante niet aanwezig was, maar gedaagde, vertegenwoordigd door P.R.H. Min van het Uwv, wel. De Raad overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de gedifferentieerde premie ook het niet-uitbetaalde deel van de uitkering moest omvatten. Dit was in lijn met artikel 4, zevende lid, van het Besluit premiedifferentiatie WAO, dat bepaalt dat niet-uitbetaalde uitkeringen geacht worden aan de werknemer te zijn uitbetaald voor de berekening van de premie.
De Raad concludeerde dat de grief van appellante, dat de bepaling in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, niet opging. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 maart 2005, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte voor een proceskostenveroordeling.