ECLI:NL:CRVB:2005:AT1853
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C. van Viegen
- L. Jörg
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de verlaging van bijstandsuitkering wegens eigen toedoen bij beëindiging arbeidsovereenkomst
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant, die een uitkering ontving op basis van de Algemene bijstandswet (Abw), had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk ongegrond had verklaard. Dit besluit betrof de verlaging van de bijstandsuitkering van appellant met 100% voor de maand mei 2001, omdat hij door eigen toedoen zijn arbeid in dienstbetrekking niet had behouden.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 9 april 2001 in dienst trad bij een bedrijf, maar zich op 23 april 2001 ziek meldde. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst met appellant beëindigd op dezelfde dag. De Raad oordeelde dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het gevolg was van de combinatie van verlof en ziekte, en dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het verlies van zijn werk. De Raad heeft de relevante artikelen van de Abw en het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz in overweging genomen en geconcludeerd dat de opgelegde maatregel van 100% verlaging van de uitkering in overeenstemming was met de wetgeving.
De Raad heeft geen aanleiding gezien om de maatregel te matigen of om van het opleggen van de maatregel af te zien, aangezien er geen dringende redenen waren die dit rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de appellant in het behoud van zijn arbeid en de gevolgen van eigen toedoen in het kader van sociale zekerheidswetgeving.