ECLI:NL:CRVB:2005:AT0987
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Ch.J.G. Olde Kalter
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en intrekking van WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van [betrokkene] en de intrekking van haar WAO-uitkering. [betrokkene], geboren in 1978, was vanaf januari 2000 als uitzendkracht werkzaam als kwekerijmedewerkster, maar viel in september 2000 uit wegens psychosomatische klachten. De verzekeringsarts E.R. Blom heeft haar onderzocht en vastgesteld dat zij belastbaar is voor arbeid die niet te zwaar is en waarbij de tijdsdruk niet te hoog is. De arbeidsdeskundige H. van Moorsel concludeerde dat [betrokkene] een verdienverlies van 19,1% had, wat leidde tot een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15-25%.
Het Uwv heeft [betrokkene] op 4 december 2001 een WAO-uitkering toegekend, maar na bezwaar en een herbeoordeling door de bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst en de bezwaararbeidsdeskundige J.G. Grothe, werd besloten om de uitkering per 3 september 2002 in te trekken. De rechtbank Haarlem verklaarde het beroep van [betrokkene] tegen deze intrekking niet-ontvankelijk, wat leidde tot hoger beroep door zowel [betrokkene] als het Uwv.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen de intrekking niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad oordeelde dat de intrekking van de WAO-uitkering per 3 september 2002 gebaseerd was op hetzelfde feitencomplex als het eerdere besluit van 4 december 2001. De Raad bevestigde dat er geen reden was om de schatting van de arbeidsongeschiktheid onjuist te achten, en verklaarde het inleidende beroep tegen de intrekking van de WAO-uitkering ongegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze het beroep niet-ontvankelijk verklaarde, maar werd voor het overige bevestigd.