ECLI:NL:CRVB:2005:AT0987

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2790 WAO + 03/2942 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en intrekking van WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van [betrokkene] en de intrekking van haar WAO-uitkering. [betrokkene], geboren in 1978, was vanaf januari 2000 als uitzendkracht werkzaam als kwekerijmedewerkster, maar viel in september 2000 uit wegens psychosomatische klachten. De verzekeringsarts E.R. Blom heeft haar onderzocht en vastgesteld dat zij belastbaar is voor arbeid die niet te zwaar is en waarbij de tijdsdruk niet te hoog is. De arbeidsdeskundige H. van Moorsel concludeerde dat [betrokkene] een verdienverlies van 19,1% had, wat leidde tot een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15-25%.

Het Uwv heeft [betrokkene] op 4 december 2001 een WAO-uitkering toegekend, maar na bezwaar en een herbeoordeling door de bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst en de bezwaararbeidsdeskundige J.G. Grothe, werd besloten om de uitkering per 3 september 2002 in te trekken. De rechtbank Haarlem verklaarde het beroep van [betrokkene] tegen deze intrekking niet-ontvankelijk, wat leidde tot hoger beroep door zowel [betrokkene] als het Uwv.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen de intrekking niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad oordeelde dat de intrekking van de WAO-uitkering per 3 september 2002 gebaseerd was op hetzelfde feitencomplex als het eerdere besluit van 4 december 2001. De Raad bevestigde dat er geen reden was om de schatting van de arbeidsongeschiktheid onjuist te achten, en verklaarde het inleidende beroep tegen de intrekking van de WAO-uitkering ongegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze het beroep niet-ontvankelijk verklaarde, maar werd voor het overige bevestigd.

Uitspraak

03/2790 WAO + 03/2942 WAO
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], appellante en gedaagde, hierna: [betrokkene],
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant en gedaagde, hierna: Uwv.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in deze gedingen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder Uwv tevens verstaan het Lisv.
Bij brief van 13 augustus 2002 heeft het Uwv [betrokkene] in kennis gesteld van een ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)(bestreden besluit).
De rechtbank Haarlem heeft bij uitspraak van 26 mei 2003 (Awb 02-1225) het beroep in verband met de toekenning van een WAO-uitkering per 5 september 2001 naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 15-25% ongegrond verklaard en het beroep in verband met de intrekking van de WAO-uitkering per 3 september 2002 niet-ontvankelijk verklaard.
Namens [betrokkene] heeft mr. P.P.J.L. Appelman, advocaat te Alkmaar, op in het aanvullend beroepschrift vermelde gronden tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft tegen deze uitspraak op in het aanvullend beroepschrift vermelde gronden eveneens hoger beroep ingesteld met betrekking tot de vermelde niet-ontvankelijkverklaring. Het Uwv heeft voorts in verband met het hoger beroep van [betrokkene] een verweerschrift ingezonden.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van 26 januari 2005, waar [betrokkene] noch haar gemachtigde is verschenen, en waar het Uwv zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. H. van Buren, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
[betrokkene], geboren in 1978, is vanaf januari 2000 als uitzendkracht voltijds werkzaam geweest in de functie van kwekerijmedewerkster. Zij is in september 2000 wegens psychosomatische klachten uitgevallen voor deze arbeid.
In verband met de beoordeling van haar aanspraak op een WAO-uitkering heeft de verzekeringsarts E.R. Blom haar, blijkens het rapport van 6 juli 2001, onderzocht en inlichtingen ingewonnen bij de huisarts. Blom stelt als diagnose surmenageklachten met psychosomatische klachten. Hij acht [betrokkene] belastbaar voor arbeid die lichamelijk niet te zwaar is, niet zwaar rugbelastend is, en waarbij de tijdsdruk niet te hoog is. De beperkingen zijn vastgelegd in een belastbaarheidspatroon.
De arbeidsdeskundige H. van Moorsel heeft gerapporteerd op 21 november 2001. Hij stelt vast dat [betrokkene] voor de maatmanfunctie ongeschikt is. Gelet op de verdiencapaciteit in geselecteerde functies heeft [betrokkene] een verdienverlies van 19,1%. Dit leidt tot de indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15-25%.
Bij besluit van 4 december 2001 heeft het Uwv [betrokkene] dienovereenkomstig meegedeeld dat met ingang van
5 september 2001 een WAO-uitkering is toegekend naar de klasse 15-25%.
Naar aanleiding van het bezwaar tegen het besluit van 4 december 2001 heeft de bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst het dossier bestudeerd. Tevens heeft hij de door [betrokkene] ingezonden brief van de behandelend psycholoog E. van Ettinger d.d. 22 maart 2002 bezien. De bezwaarverzekeringsarts verenigt zich met de door Blom vastgestelde belastbaarheid van [betrokkene].
De bezwaararbeidsdeskundige J.G. Grothe heeft blijkens het rapport van 25 juni 2002 onderzoek verricht naar de maatman en het maatmaninkomen. Grothe heeft daarbij inlichtingen ingewonnen van de werkgever van [betrokkene]. De bezwaararbeidsdeskundige komt tot de conclusie dat uitgegaan kan worden van een maatman die gedurende 40 uur per week werkzaam is. Grothe heeft tevens de geselecteerde functies bezien. Zij stelt vast dat de schatting kan worden gebaseerd op de functies: monteur, stikster en samensteller. Deze nadere vaststelling van het maatmaninkomen en van de restverdiencapaciteit leidt tot de slotsom dat het verdienverlies nihil is en dat de WAO-uitkering met inachtneming van de uitlooptermijn van twee maanden moet worden ingetrokken.
De rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige zijn aan de gemachtigde van [betrokkene] toegezonden. Daarbij is herhaaldelijk een termijn gesteld voor een reactie op de rapporten. Vanwege [betrokkene] is geen inhoudelijke reactie op de rapporten ingezonden.
Bij het bestreden besluit is vervolgens het bezwaar tegen het besluit van 4 december 2001 ongegrond verklaard en is meegedeeld dat de WAO-uitkering met ingang van 3 september 2002 wordt ingetrokken.
In de aangevallen uitspraak overweegt de rechtbank in verband met de ongegrondverklaring van het bezwaar dat er geen reden is het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvolledig te achten. Het onderzoek biedt naar het oordeel van de rechtbank een adequate medische grondslag voor de schatting per 5 september 2001. Met betrekking tot de grieven tegen het arbeidskundige aspect van de schatting merkt de rechtbank op dat de geselecteerde functies geen eisen stellen aan de taalvaardigheid boven het basisniveau. De overschrijdingen van de vastgestelde belastbaarheid zijn voldoende gemotiveerd. Het beroep ter zake is daarom ongegrond verklaard.
De rechtbank overweegt in verband met de beslissing tot intrekking van de WAO-uitkering per 3 september 2002, dat deze beslissing als primair besluit moet worden aangemerkt. Tegen dat besluit moet ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eerst bezwaar worden gemaakt, alvorens beroep bij de rechtbank kan worden ingesteld. Het beroep tegen dit onderdeel van het bestreden besluit heeft de rechtbank daarom niet-ontvankelijk verklaard.
[betrokkene] heeft in het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak haar medische en arbeidskundige grieven herhaald.
Het Uwv heeft in het hoger beroep de vermelde niet-ontvankelijkverklaring bestreden.
De Raad overweegt als volgt.
Hij verenigt zich met de overwegingen en de beslissing van de rechtbank met betrekking tot het besluit [betrokkene] per
5 september 2001 in te delen in de klasse 15-25%. De door [betrokkene] aangevoerde grieven bieden geen aanknopingspunten de vastgestelde belastbaarheid onjuist te achten. De bezwaarverzekeringsarts Hulst heeft in zijn beschouwingen de brief van de psycholoog Van Ettinger d.d. 22 maart 2002 betrokken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de mate van arbeidsongeschiktheid van [betrokkene] per 5 september 2001 niet is onderschat.
De Raad deelt het standpunt van het Uwv dat de rechtbank ten onrechte het beroep tegen de intrekking van de uitkering per
3 september 2002 niet-ontvankelijk heeft verklaard. In de lijn van zijn vaste jurisprudentie (CRvB 4 april 2001, 99/117 AAW/WAO; RSV 2001, 146) stelt de Raad vast dat deze intrekking is gebaseerd op hetzelfde feitencomplex als aan de orde in het besluit van 4 december 2001 en derhalve binnen de grondslag en de reikwijdte van dat besluit blijft. De uitlooptermijn van twee maanden is in acht genomen. De rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige zijn toegezonden aan [betrokkene]. [betrokkene] is herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld te reageren. Zij is door de gang van zaken dan ook processueel niet benadeeld. De niet-ontvankelijkverklaring dient daarom te worden vernietigd.
De Raad onderschrijft voorts het standpunt van het Uwv dat, gezien de gedingstukken, er geen reden is de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.
Materieel is de Raad van oordeel dat er, gezien de medische en arbeidskundige rapporten, geen reden is de schatting per
3 september 2002 onjuist te achten. Het inleidend beroep tegen de intrekking van de WAO-uitkering per die datum dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De Raad ziet geen termen voor toepassing van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk is verklaard;
Verklaart het inleidende beroep tegen het bestreden besluit, voorzover daarbij de WAO-uitkering per 3 september 2002 is ingetrokken, ongegrond;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. Ch.J.G. Olde Kalter en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2005.
(get). Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.