[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Groningen op 14 mei 2003 tussen partijen gegeven uitspraak
(reg. nr. AWB 02/397 WAO), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief (met bijlagen) van 10 januari 2005 heeft de gemachtigde van appellant nadere stukken toegezonden.
Het geding is, gevoegd met het geding tussen partijen, bekend onder nummer 03/3905 ZW, behandeld ter zitting van de Raad op 19 januari 2005, waar appellant is verschenen bij zijn gemachtigde mr. B. van Dijk, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door W.R. Bos, werkzaam bij het Uwv.
Appellant, laatstelijk werkzaam als automonteur voor 38 uur per week, is - voor zover thans van belang - op 2 februari 1998 uitgevallen met rug- en knieklachten en spataderen. Aan hem werd met ingang van 1 februari 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: de WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Op basis van een aanvullend geneeskundig onderzoek zijn door verzekeringsarts B. Reus op 22 juni 1999 voor appellant enige beperkingen vastgesteld, met name met betrekking tot de belastbaarheid van de rug, welke zijn neergelegd in een Formulier Functie Informatie Systeem VA/AD (FIS-formulier) van 21 juni 1999. Naar aanleiding hiervan is de uitkering van appellant met ingang van 10 november 1999 herzien en nader berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
15 tot 25%. Op 17 april 2000 heeft appellant zich vanwege toegenomen rugklachten en gebitsklachten opnieuw ziekgemeld. In verband hiermee is zijn uitkering met ingang van 15 mei 2000 wederom herzien en nader berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In het kader van een herbeoordeling is appellant in maart 2001 onderzocht door de verzekeringsarts J.H.M. Peters. Deze arts concludeerde dat de belastbaarheid van appellant als vastgesteld op 21 juni 1999 weer actueel was. Uitgaande van deze belastbaarheid is door de arbeidsdeskundige H.L. Smit een zestal functies geselecteerd, te weten de functies van parkeercontroleur (fb-code 5897), medewerker vul- en stikwerk matrassen, dekbedden e.d. (fb-code 7965), winkelbediende textielreiniging (fb-code 4910), chauffeur bestelauto (fb-code 9855), hulpmedewerker tandtechnisch lab. (fb-code 8424) en melkgift-monsternemer (fb-code 6211). Aangezien een vergelijking van de mediane loonwaarde van de drie functies met de hoogste lonen met het voor appellant geldende maatmaninkomen resulteerde in een verlies aan verdiencapaciteit van 19,84%, heeft gedaagde de uitkering van appellant bij besluit van 23 mei 2001 met ingang van 9 juli 2001 herzien en nader berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
In het kader van de bezwaarprocedure is door appellant een rapport ingebracht van medisch adviseur D.J. Schakel van 12 maart 2002. Op basis van deze informatie, alsmede informatie van behandelend neurochirurg B.J.M. Lamers van eind 2001, is door bezwaarverzekeringsarts J.M. van der Lugt in haar rapport van 20 maart 2002 geconcludeerd dat het primaire medische oordeel in stand kan blijven, behalve waar het betreft de functie van parkeercontroleur (fb-code 5897). Deze functie is door haar alsnog niet passend geacht. In aansluiting hierop is door bezwaararbeidsdeskundige G. van Dam, in verband met een lage reductiefactor van de resterende functies, (binnen de bestaande fb-codes) een aantal nadere functies geselecteerd. Aangezien dit na arbeidskundige vergelijking van de verschillende loonwaarden resulteerde in een verlies aan verdiencapaciteit van 25,27% en derhalve in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse, is het bezwaar van appellant bij het bestreden besluit van 12 april 2002 deels gegrond verklaard en is het besluit van 23 mei 2001 herroepen, in die zin dat appellant met ingang van 9 juli 2001 voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit op een juiste medische en arbeidskundige grondslag berust en heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant bezwaren van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. In dit kader is door appellant nog informatie ingebracht van behandelend neuroloog D.J. Heersema en huisarts P.M. Hoekstra van januari 2005.
Uit deze informatie blijkt dat bij appellant een nekhernia is vastgesteld.
Wat betreft de bezwaren van medische aard overweegt de Raad in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding te zien het bestreden besluit voor onjuist te houden of een nader onderzoek in te (doen) stellen. De Raad heeft in de omtrent appellant beschikbare medische informatie geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellant, als neergelegd in het belastbaarheidspatroon, door gedaagde zijn onderschat. Daarbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat in het rapport van medisch adviseur Schakel geen nieuwe gegevens zijn vermeld, behalve waar het betreft een mogelijke beperking van de belastbaarheid ten aanzien van het aspect ‘conflicthantering’. Met deze mogelijke beperking is echter door de bezwaarverzekeringsarts, naar uit haar rapport van 20 maart 2002 blijkt, genoegzaam rekening gehouden. De door appellant in hoger beroep ingebrachte informatie van behandelend neuroloog D.J. Heersema en huisarts P.M. Hoekstra ziet tot slot niet op de medische situatie op de datum in geding en dient reeds om die reden verder buiten aanmerking te worden gelaten.
Met betrekking tot de bezwaren van arbeidskundige aard overweegt de Raad als volgt.
De Raad is van oordeel dat de in de verwoordingen functiebelasting bij de functie van medewerker vul- en stikwerk matrassen, dekbedden e.d. (fb-code 7965) en de functie van melkgift-monsternemer (fb-code 6211) vermelde overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant, in de desbetreffende bespreking van die overschrijdingen door de bezwaarverzekeringsarts toereikend zijn verklaard. De Raad merkt hierbij nog op dat een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid op het aspect ‘conflicthantering’ bij de functie van winkelbediende textielreiniging (fb-code 4910) naar het oordeel van de Raad afdoende is toegelicht in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 20 maart 2002. Naar de Raad echter heeft moeten constateren, ontbreekt bij de stukken een toelichting op de overschrijdingen van de belastbaarheid op het aspect ‘zitten’ bij de functies van chauffeur (code 3813-0102-002) en chauffeur tandtechnisch lab. (code 3813-0642-006). De Raad kan echter daarlaten wat hier van zij. Daartoe overweegt de Raad dat ook indien de desbetreffende functie van chauffeur bestelauto (fb-code 9855) zou komen te vervallen er, naar aan de arbeidskundige gegevens valt te ontlenen, voldoende functies overblijven die de schatting kunnen dragen en op basis waarvan geen wijziging in de arbeidsonge- schiktheidsklasse optreedt.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2005.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.