ECLI:NL:CRVB:2005:AT0916
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H.G. Rottier
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WW-uitkering op basis van gemiddeld aantal arbeidsuren en bijkomende werkzaamheden
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2005, staat de rechtmatigheid van een toegekende WW-uitkering centraal. Appellante, werkzaam als sportdocente en manager groepsactiviteiten, heeft in bezwaar gesteld tegen de toekenning van haar WW-uitkering, die was gebaseerd op een gemiddeld aantal arbeidsuren van 21 per week. Appellante voerde aan dat zij daarnaast 6,75 uur per week barwerkzaamheden verrichtte, wat volgens haar niet was meegenomen in de berekening van haar uitkering. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het bestreden besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert. De Raad concludeert dat er geen sprake is van een urenuitbreiding, maar van een aanpassing van het takenpakket, en dat de Uwv de werkgever had moeten confronteren met de stellingen van appellante. De Raad vernietigt het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak, en oordeelt dat gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 966,--, en moet het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 116,-- vergoeden.