ECLI:NL:CRVB:2005:AT0374

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1691 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van verzekering onder de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan appellant voor de kwartalen van 1998 tot en met 1999. De zaak betreft de vraag of appellant recht had op kinderbijslag, gezien het feit dat hij volgens de Sociale verzekeringsbank niet verzekerd was onder de Algemene Kinderbijslagwet. De rechtbank Amsterdam had eerder op 18 februari 2003 in deze kwestie geoordeeld, en appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de Sociale verzekeringsbank, die de taken van de Sociale Verzekeringsbank heeft overgenomen, terecht heeft geoordeeld dat appellant niet verzekerd was in de relevante kwartalen. De Raad heeft de argumenten van appellant en zijn gemachtigde gehoord, maar deze konden niet aantonen dat appellant tot de groep van personen behoorde die onder de oude regelgeving recht op verzekering had.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak benadrukt het belang van de verzekeringspositie en de voorwaarden waaronder recht op kinderbijslag kan worden verkregen. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is daarmee een bevestiging van de strikte toepassing van de regelgeving omtrent de Algemene Kinderbijslagwet.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1691 AKW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot die datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2003, nummer AWB 02/1629 AKW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 11 februari 2005, waar voor appellant is verschenen mr. M.B. van den Toorn-Volkers en waar namens gedaagde is verschenen mr. A. van Aalst, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Tussen partijen is in geschil of appellant aanspraak kan maken op kinderbijslag over het derde kwartaal van 1998 tot en met het derde kwartaal van 1999. Over die kwartalen is hem kinderbijslag geweigerd omdat hij naar gedaagdes oordeel niet verzekerd was ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet.
Tussen partijen is in confesso dat appellant in de in geding zijnde kwartalen aan de geldende regelgeving geen verzekering kon ontlenen en dat hij in deze kwartalen slechts verzekerd was indien hij behoort tot de groep van personen bedoeld in ’s Raads uitspraak van 26 juni 2001 (onder andere RSV 2001/188 en USZ 2001/186) die onder de tot
1 juli 1998 geldende regelgeving op reguliere wijze hun verzekeringspositie krachtens de volksverzekeringen hebben verworven en die op 1 juli 1998 rechtmatig hier te lande verbleven in de zin van artikel 1b, onder 3, van de Vreemdelingenwet. Hoewel appellants gemachtigde bij herhaling in de gelegenheid is gesteld hiertoe stukken over te leggen, is zij is er niet in geslaagd aan te tonen dat appellant tot deze groep van personen behoort.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat aan appellant terecht kinderbijslag over het derde kwartaal 1998 tot en met het derde kwartaal van 1999 is geweigerd. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2005.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) J.J.B. van der Putten.
MR