ECLI:NL:CRVB:2005:AT0298
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing toekenning WAO-uitkering wegens gebrek aan verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een WAO-uitkering. De appellant, die niet over een verblijfsvergunning beschikte, had op 10 januari 2001 een aanvraag ingediend voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vanwege arbeidsongeschiktheid die op die datum was ingetreden. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op de datum van de aanvraag niet verzekerd was op grond van de WAO, omdat hij geen verblijfsvergunning had en derhalve niet gerechtigd was om in Nederland arbeid te verrichten.
De zaak is ontstaan na een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat het bezwaarschrift van de appellant tegen een eerder besluit ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard en het standpunt van de gedaagde onderschreven. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de mogelijkheid dat de appellant in de toekomst een verblijfsvergunning zou kunnen krijgen, niet relevant was voor de beoordeling van de zaak, zolang deze onzekere gebeurtenis zich niet had gerealiseerd.
De Raad heeft geen aanleiding gezien om artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van griffier R.E. Lysen, en werd openbaar uitgesproken op 10 februari 2005.