ECLI:NL:CRVB:2005:AT0298

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5177 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing toekenning WAO-uitkering wegens gebrek aan verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een WAO-uitkering. De appellant, die niet over een verblijfsvergunning beschikte, had op 10 januari 2001 een aanvraag ingediend voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vanwege arbeidsongeschiktheid die op die datum was ingetreden. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op de datum van de aanvraag niet verzekerd was op grond van de WAO, omdat hij geen verblijfsvergunning had en derhalve niet gerechtigd was om in Nederland arbeid te verrichten.

De zaak is ontstaan na een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat het bezwaarschrift van de appellant tegen een eerder besluit ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard en het standpunt van de gedaagde onderschreven. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de mogelijkheid dat de appellant in de toekomst een verblijfsvergunning zou kunnen krijgen, niet relevant was voor de beoordeling van de zaak, zolang deze onzekere gebeurtenis zich niet had gerealiseerd.

De Raad heeft geen aanleiding gezien om artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van griffier R.E. Lysen, en werd openbaar uitgesproken op 10 februari 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5177 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Rotterdam op 17 september 2003 onder kenmerk
03/53 tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de Raad op 3 februari 2005, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 29 november 2002 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaarschrift van appellant gericht tegen het besluit van 12 juni 2002 waarbij zijn aanvraag van 26 oktober 2001 tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in verband met op 10 januari 2001 ingetreden arbeidsongeschiktheid, is afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarbij het standpunt van gedaagde onderschreven dat appellant op 10 januari 2001 niet verzekerd was op grond van de WAO. De Raad onderschrijft ten volle dat oordeel van de rechtbank: appellant beschikte op 10 januari 2001 immers niet over een verblijfsvergunning en hem was het niet toegestaan om in Nederland arbeid te verrichten.
Dat, zoals appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, niet is uitgesloten dat hem met terugwerkende kracht tot (een datum vóór) 10 januari 2001 een verblijfsvergunning wordt verleend, doet hieraan, zolang deze toekomstige onzekere gebeurtenis zich niet heeft verwerkelijkt, niet af.
De Raad ziet geen aanleiding tot de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gegeven door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2005.
(get). R.C. Stam.
(get). R.E. Lysen.