ECLI:NL:CRVB:2005:AT0189
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- J.J.B. van der Putten
- Rechtspraak.nl
Termijnoverschrijding bij het instellen van beroep tegen de Sociale Verzekeringsbank
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard vanwege termijnoverschrijding. Appellant, die in Zwitserland woont, had in 1988 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangen, maar had geen overgangsvoordelen gekregen. Na een verzoek om deze voordelen op 13 februari 2000, en een daaropvolgend bezwaar op 25 maart 2000, ontving hij op 8 mei 2000 een beslissing op bezwaar. Appellant stelde dat hij geen tijdige beschikking had ontvangen, waardoor hij niet aan de termijn gebonden was voor het instellen van beroep. De rechtbank oordeelde echter dat de door appellant aangevoerde redenen voor de termijnoverschrijding niet verschoonbaar waren.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de procedure rondom de beslissing op bezwaar niet volledig correct was, maar dat dit niet leidde tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Appellant had geen overtuigende redenen aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat hij niet in verzuim was. De Raad benadrukte dat de beroepsclausule in de beslissing op bezwaar duidelijk was en dat de redenen die appellant had opgegeven voor de termijnoverschrijding niet voldoende waren om zijn verzuim te rechtvaardigen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd op 4 maart 2005 gedaan, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigde. De zaak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de noodzaak voor appellanten om goed onderbouwde redenen aan te voeren voor eventuele termijnoverschrijdingen.