ECLI:NL:CRVB:2005:AT0050

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5221 + 03/5222 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van voorzieningen op grond van de Wet uitkering vervolgingsslachtoffers

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2005 uitspraak gedaan over de afwijzing van voorzieningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Eiser, geboren in 1928 en als vervolgde erkend, had verzocht om voorzieningen in verband met rug- en knieklachten die hij toeschrijft aan zijn verblijf in een concentratiekamp. De verweerster, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, had eerder besluiten genomen om deze verzoeken af te wijzen, met de motivatie dat de klachten niet door de vervolging waren ontstaan, maar door andere oorzaken.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten en is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn psychiater, prof. dr. J.P. Teuns. De verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke. De Raad heeft de argumenten van eiser en de medische adviezen van de verweerster gewogen. Eiser stelde dat zijn klachten verband houden met de omstandigheden van zijn vervolging, maar de Raad concludeerde dat er geen bewijs was voor een causaal verband tussen de klachten en de oorlogsomstandigheden. De Raad oordeelde dat de klachten constitutioneel van aard zijn of het gevolg van ouderdom en slijtage.

De Raad heeft vastgesteld dat de verweerster voldoende gemotiveerd heeft aangegeven dat er geen relatie bestaat tussen de klachten van eiser en zijn verleden als vervolgde. De Raad heeft de beroepen van eiser ongegrond verklaard, waarmee de afwijzing van de voorzieningen door de verweerster in stand is gebleven. De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing en de noodzaak om een direct causaal verband aan te tonen tussen de klachten en de vervolging.

Uitspraak

03/5221 + 03/5222 WUV
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Verweerster heeft onder dagtekening 23 september 2003, kenmerk JZ/Y70/2003, ten aanzien van eiser een tweetal besluiten genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen deze besluiten heeft eiser op bij beroepschrift aangegeven gronden bij de Raad beroep ingesteld.
Verweerster heeft verweerschriften ingediend.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad van 27 januari 2005, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door prof. dr. J.P. Teuns, psychiater. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
1. Eiser, geboren in 1928, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. In het verleden is door verweerster aanvaard dat de bij eiser aanwezige psychische klachten en darmklachten in het vereiste verband staan met de door hem vanwege zijn Joodse afkomst ondergane vervolging.
1.1. In februari en maart 2003 heeft eiser bij verweerster verzoeken ingediend om krachtens de Wet in aanmerking te worden gebracht voor een tweetal voorzieningen samenhangend met door hem ondervonden rug- en knieklachten. Het betreft het plaatsen van een traplift naar de tweede etage van zijn woning en het niet door de ziektekosten-verzekeraar vergoede deel van de behandeling door een orthomanuele therapeut. Naar de mening van eiser is het ontstaan van zijn rug- en knieklachten toe te schrijven aan zijn verblijf in een concentratiekamp gedurende zijn adolescentie.
1.2. Verweerster heeft deze verzoeken afgewezen bij besluiten van 30 juni 2003, zoals na bezwaar gehandhaafd bij de bestreden besluiten. Daartoe heeft verweerster overwogen dat eisers rug- en knieklachten niet door de vervolging maar door andere oorzaken zijn ontstaan.
2. De Raad moet antwoord geven op de vraag of, gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd, de bestreden besluiten in rechte stand kunnen houden. Hij beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
2.1. Zijn standpunt dat zijn knie- en rugklachten wel degelijk in verband staan met de vervolging die hij heeft ondergaan, heeft eiser gebaseerd op de visie van prof. dr. Teuns, zijn behandelend psychiater. Die visie luidt dat de rugklachten samenhang hebben met het KZ syndroom als gevolg van eisers verblijf in het concentratiekamp, waar hij urenlang op appèl moest staan, zwaar ondervoed was, zwaar werk moest doen en ernstige ziektes zoals geelzucht en tuberculose opliep.
2.2. Blijkens de gedingstukken is het standpunt van verweerster dat zodanig verband niet aanwezig is in overeenstemming met de adviezen van haar geneeskundig adviseurs P. Windels van 18 juni 2003 en G. Kho van 10 september 2003. Ter zitting is voorts nog een nadere onderbouwing van dit standpunt gegeven afkomstig van medisch adviseur Koperberg. Daarbij is er op gewezen dat pas bij de huidige aanvraag melding is gemaakt van het bestaan van rug- en knieklachten en dat de gedingstukken uitwijzen dat eiser zich op zijn vroegst op 63-jarige leeftijd onder behandeling heeft gesteld voor deze klachten. Dit is niet ongebruikelijk op die leeftijd. Gelet op het tijdsverloop tussen de vervolging en het manifest worden van de klachten is geen traceerbaar verband met de oorlogsomstandigheden te vinden en moet worden geconcludeerd dat deze constitutioneel van aard zijn dan wel het gevolg van ouderdom en slijtage. Daarbij is nog aangegeven dat de in geding zijnde aandoening evenmin als psychosomatisch kan worden aangemerkt.
2.3. De Raad ziet in hetgeen eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding om aan de juistheid van het door verweerster in het voetspoor van haar geneeskundig adviseurs ingenomen standpunt te twijfelen. Nu eisers klachten eerst lang na zijn verblijf in het concentratiekamp optraden valt ook naar het oordeel van de Raad een relatie met de oorlogsomstandigheden - hoezeer ook, naar de Raad terdege beseft, ingrijpend en belastend voor eiser - niet meer te leggen. In dit verband neemt de Raad ook in aanmerking dat in de door eiser in geding gebrachte verklaringen van de hem behandelend psychiater
prof. dr. Teuns een medisch-wetenschappelijke onderbouwing van de door hem wel gelegde relatie ontbreekt. Met de nadere toelichting acht de Raad het standpunt van verweerster ook voldoende gemotiveerd. De beroepen van eiser kunnen derhalve niet slagen.
2.4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2005.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.