ECLI:NL:CRVB:2005:AS9744
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering toelating tot vrijwillige verzekering ingevolge de ANW
In deze zaak gaat het om de vraag of de Centrale Raad van Beroep terecht heeft geweigerd appellant, geboren op 1 juli 1934 in Marokko, toe te laten tot de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) vanaf 1 januari 2000. Appellant heeft in het verleden in Nederland gewoond en gewerkt en ontving vanaf 1 juli 1999 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). In 2001 heeft appellant verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering, maar gedaagde, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, heeft dit verzoek afgewezen. De reden hiervoor was dat de verplichte verzekering krachtens de ANW was geëindigd op 1 januari 2000 en dat appellant zich binnen een jaar na deze datum had moeten aanmelden voor de vrijwillige verzekering.
De rechtbank Amsterdam heeft de beslissing van gedaagde onderschreven, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 2 februari 2005 heeft de Raad de zaak behandeld, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn zoon. De Raad heeft overwogen dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 63a van de ANW, omdat hij op 31 december 1999 niet meer verplicht verzekerd was. Dit kwam doordat hij naast zijn AOW-pensioen ook een Belgisch ouderdomspensioen ontving, wat hem uitsloot van de verplichte verzekering.
De Raad heeft geconcludeerd dat de weigering van gedaagde om appellant toe te laten tot de vrijwillige verzekering terecht was. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 maart 2005.