ECLI:NL:CRVB:2005:AS9655

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3543 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsuitkering en terugvordering van ontvangen inkomsten uit werkzaamheden

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. J.J. Achterveld, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank had op 11 juni 2003 het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij het ging om de herziening van haar bijstandsuitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) en de terugvordering van bijstandsbetalingen. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak naar aanleiding van een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, dat op 27 november 2001 het recht op bijstand van appellante over de periode van 6 april 2001 tot 1 september 2001 had herzien. Dit leidde tot een terugvordering van € 2.249,14, omdat de bijstandsverlening niet was afgestemd op de door appellante ontvangen inkomsten uit werkzaamheden.

De Raad overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen dringende redenen waren voor een verdere matiging van het terugvorderingsbedrag. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat de herziening van het recht op bijstand geheel of gedeeltelijk achterwege had moeten blijven, maar de Raad concludeert dat de rechtbank het beroep terecht heeft beperkt tot de matiging van de terugvordering. De Raad wijst erop dat appellante in haar beroepschrift had aangegeven dat zij de matiging te beperkt vond, maar dat dit niet leidt tot een vernietiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan in een openbare zitting op 1 maart 2005, waarbij mr. A.B.J. van der Ham de uitspraak heeft gedaan, met mr. M.C.M. Hamer als griffier.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/3543 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. J.J. Achterveld, werkzaam bij Rechtshulp Noord, bureau Friesland, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 11 juni 2003, reg.nr. 02/619 ABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 18 januari 2005, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 27 november 2001 heeft gedaagde het recht op bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) van appellante over de periode van 6 april 2001 tot 1 september 2001 herzien en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 2.249,14 (? 4.956,42) van haar teruggevorderd, op de grond dat de bijstandsverlening niet was afgestemd op de door appellante over deze periode ontvangen inkomsten uit werkzaamheden. Gedaagde heeft bij besluit van 14 mei 2002 het bezwaar tegen het besluit van 27 november 2001 in zoverre gegrond verklaard dat de terugvordering niet wordt verhoogd met de per 1 januari 2002 door gedaagde alsnog af te dragen loonheffing. Hieraan heeft gedaagde ten grondslag gelegd dat appellante niet naar behoren is voorgelicht over haar informatieverplichting en gedaagde daarnaast verzuimd heeft te reageren op de diverse mededelingen van appellante over de hoogte van de door haar ontvangen bijstand.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard op de grond dat niet gebleken is van dringende redenen in de zin van artikel 78, derde lid, van de Abw die aanleiding zouden moeten geven tot (verdere) matiging van het terugvorderingsbedrag.
In hoger beroep heeft appellante -onder verwijzing naar artikel 69 van de Abw- aangevoerd dat toepassing van de algemene beginselen er toe dient te leiden dat de herziening van het recht op bijstand geheel of gedeeltelijk achterwege blijft.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad begrijpt de in hoger beroep opgeworpen grief aldus dat gedaagde geheel of gedeeltelijk van herziening van het recht op bijstand had dienen af te zien. Ambtshalve oordelend wijst de Raad erop dat appellante in het aan de rechtbank gerichte beroepschrift van 6 juni 2002 heeft aangevoerd dat zij de matiging van de terugvordering te beperkt acht. Ter zitting van de rechtbank op 29 april 2003 heeft appellante, blijkens het proces verbaal van het verhandelde ter zitting, onder verwijzing naar het beroepschrift herhaald dat gedaagde tot een verdergaande matiging had moeten overgaan. Gelet hierop en in aanmerking nemend het gestelde in artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht, is de Raad van oordeel dat de rechtbank het beroep terecht beperkt heeft tot de in het besluit van 14 mei 2002 neergelegde matiging van de terugvordering en heeft afgezien van een inhoudelijke beoordeling van de in ditzelfde besluit neergelegde herziening van het recht op uitkering. Dit betekent dat de herziening van het recht op bijstand in de onderhavige hoger beroepsprocedure niet meer aan de orde kan komen.
Gelet op het voorgaande kan de Raad niet tot een andere conclusie komen dan dat hetgeen door appellante is aangevoerd niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak kan leiden.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Hamer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2005.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) M.C.M. Hamer.