ECLI:NL:CRVB:2005:AS9456

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1999 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin haar beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). De rechtbank had geoordeeld dat de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen correct waren en dat appellante in staat was om de geselecteerde functies uit te voeren. Appellante betwistte deze beoordeling en voerde aan dat haar arbeidsmogelijkheden waren overschat en dat zij niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen. Tevens stelde zij dat de rechtbank haar verzoek om een nieuw onafhankelijk medisch onderzoek niet voldoende had onderbouwd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 12 januari 2005 behandeld, waarbij appellante niet aanwezig was. De Raad oordeelde dat de rechtbank de beslissing om geen medisch deskundige te benoemen niet expliciet had onderbouwd, maar dat dit niet voldoende grond was om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De Raad concludeerde dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet in twijfel werd getrokken door de beschikbare medische gegevens. De enkele betwisting door appellante van deze grondslag was onvoldoende om tot benoeming van een deskundige over te gaan.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat gedaagde appellante terecht niet in een relevante mate arbeidsongeschikt had geacht in de zin van de WAZ. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling volgde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C. Bruning als leden, en werd openbaar uitgesproken op 23 februari 2005.

Uitspraak

03/1999 WAZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank ’s-Hertogenbosch op 19 maart 2003 tussen partijen gegeven uitspraak (reg.nr. AWB 02/341 WAZ), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en bij brief van 18 juni 2003 (met bijlagen) een nadere toelichting gegeven.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 12 januari 2005, waar appellante niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. M.J.J. Kunst, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
De feiten die in rubriek 1 van de aangevallen uitspraak zijn vermeld, worden door partijen niet betwist en vormen ook voor de Raad het uitgangspunt bij zijn oordeelsvorming.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij zich niet kan verenigen met de op basis van het belastbaarheidspatroon vastgestelde arbeidsmogelijkheden en dat zij zich op grond van de bij haar aanwezige lichamelijke en geestelijke beperkingen niet in staat en geschikt acht om de geselecteerde functies uit te voeren. Tevens heeft zij aangevoerd dat de rechtbank haar afwijzing van een nieuw onafhankelijk medisch onderzoek niet heeft onderbouwd.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is van oordeel dat de rechtbank de beslissing om geen medisch deskundige te benoemen niet expliciet heeft onderbouwd, maar ziet hierin onvoldoende grond om tot vernietiging van de aangevallen uitspraak over te gaan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de door de verzekeringsarts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts voor akkoord bevonden beperkingen zoals neergelegd in het belastbaarheidspatroon, voor onjuist te houden. Dit standpunt is afdoende gemotiveerd. Daaruit blijkt dat naar het oordeel van de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit door de voorhanden zijnde medische gegevens niet in twijfel wordt getrokken. In zo’n situatie bestaat geen aanleiding gebruik te maken van de in artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde bevoegdheid tot het benoemen van een deskundige. De enkele betwisting door appellante van de medische grondslag van het bestreden besluit geeft evenmin aanleiding om tot het benoemen van een deskundige over te gaan.
Ook in hoger beroep heeft appellante haar stelling dat haar arbeidsmogelijkheden zijn overschat en dat zij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen niet onderbouwd met nadere gegevens. De Raad gaat aan die stelling dan ook voorbij en verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust en dat appellante met inachtneming van de voor haar geldende beperkingen in staat moet worden geacht de aan de schatting ten grondslag liggende functies te verrichten.
De Raad kan zich eveneens verenigen met het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit en maakt ook dit oordeel tot het zijne. Dit betekent dat gedaagde appellante met ingang van 14 juli 1998 terecht niet in een relevante mate arbeidsongeschikt in de zin van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) heeft geacht en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J. Verrips.