ECLI:NL:CRVB:2005:AS9449
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld op basis van arbeidsongeschiktheid en de rol van de CNSS
In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan appellant, die zich ziek had gemeld tijdens een verblijf in Marokko. Appellant had van 5 november 1990 tot oktober 1994 gewerkt in een rozenkwekerij en meldde zich ziek met ingang van 28 oktober 1994. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. De rechtbank had geoordeeld dat het besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en gemotiveerd, maar de Raad komt tot de conclusie dat de eerdere beslissing van het Uwv kan worden bevestigd.
De Raad stelt vast dat de CNSS-verklaringen, die door appellant zijn ingediend, niet voldoende zijn om de verwachtingen van appellant met betrekking tot het ontvangen van ziekengeld te onderbouwen. De Raad benadrukt dat de beslissingsbevoegdheid inzake het ziekengeld berust bij het Nederlandse uitvoeringsorgaan en dat appellant geen rechten kan ontlenen aan het oordeel van de CNSS over zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en oordeelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden vergoed.
De uitspraak van de Raad is gedaan op 2 maart 2005, waarbij de betrokken rechters de zaak hebben behandeld en de uitspraak openbaar is uitgesproken. De Raad concludeert dat de medische gegevens en rapporten voldoende duidelijkheid bieden om de eerdere besluiten te rechtvaardigen, en dat de argumenten van appellant in hoger beroep niet leiden tot een ander oordeel.