ECLI:NL:CRVB:2005:AS9446
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor arbeidsongeschikte gedaagde in het kader van de WAO
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, staat de geschiktheid van aan gedaagde voorgehouden functies centraal in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Gedaagde, die als stukadoor werkzaam was, is sinds 1993 arbeidsongeschikt door elleboogklachten. Na een herziening van zijn uitkering in 1995, heeft hij zich in 2000 opnieuw arbeidsongeschikt gemeld vanwege diverse klachten. De verzekeringsarts heeft gedaagde onderzocht en een belastbaarheidspatroon opgesteld, waaruit bleek dat gedaagde in staat was om bepaalde functies te vervullen. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 45%.
Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), heeft de WAO-uitkering van gedaagde herzien, maar dit besluit werd door de rechtbank vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de functies die aan gedaagde waren voorgehouden onvoldoende gemotiveerd waren, met name de functie van medewerker facilitaire zaken. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de functies ongeschikt waren. Gedaagde heeft echter volhard in zijn standpunt dat de functies niet passend zijn.
De Raad heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de functies van medewerker facilitaire zaken en meteropnemer niet geschikt zijn voor gedaagde. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid op onvoldoende functies berust. Appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn vastgesteld op € 322,--. Tevens wordt een griffierecht van € 414,-- geheven van het Uwv.