ECLI:NL:CRVB:2005:AS9293
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid na ongeval
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die na een val tijdens het skeeleren op 18 augustus 1998 nekklachten en later ook vermoeidheids- en psychische klachten ontwikkelde. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 22 april 2003 het beroep ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de uitkering te weigeren, gebaseerd was op een juiste medische grondslag. Appellante had in beroep rapporten overgelegd van haar behandelend artsen, maar de rechtbank vond deze onvoldoende om de beslissing van het Uwv te weerleggen.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de rapporten van haar behandelend neuroloog en andere specialisten. De Raad heeft de ingebrachte medische informatie beoordeeld en geconcludeerd dat de deskundige Mulkens, die door de rechtbank was ingeschakeld, een zorgvuldig onderzoek had verricht. Mulkens concludeerde dat appellante op de datum in geding, 18 augustus 1999, geen beperkingen had die haar arbeidsongeschikt maakten. De Raad oordeelt dat de rapporten van de andere artsen niet overtuigend genoeg zijn om het oordeel van de deskundige Mulkens te weerleggen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellante ongegrond. De Raad ziet geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de deskundige, die alle relevante medische gegevens had en tot een goed gemotiveerd oordeel kwam. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in het bestuursrecht en de rol van de onafhankelijke deskundige in het proces.