ECLI:NL:CRVB:2005:AS8841

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3808 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, gevestigd te Geleen, tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht op 19 juni 2002, waarin het bezwaar van appellante tegen een besluit van gedaagde van 24 november 1999 werd afgewezen. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij het niet eens is met de beslissing van gedaagde, maar heeft geen inhoudelijke gronden aangevoerd tegen de uitspraak van de rechtbank.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 januari 2005 de zaak behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen. Gedaagde heeft op 17 januari 2005 het hoger beroep ingetrokken. De Raad heeft overwogen dat appellante geen belang heeft bij het hoger beroep, omdat zij geen inhoudelijke argumenten heeft aangedragen. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wat betekent dat er geen proceskosten worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. M.C.M. van Laar als leden, met W.J.M. Fleskens als griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 februari 2005.

Uitspraak

02/3808 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[vestigingsplaats], gevestigd te Geleen, appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellante en gedaagde hebben hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Maastricht tussen partijen gewezen uitspraak van 19 juni 2002, kenmerk 00/514.
Bij brief van 17 januari 2005 heeft gedaagde het hoger beroep ingetrokken.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 20 januari 2005, waar partijen - met kennisgeving - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 17 maart 2000 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen het besluit van gedaagde van 24 november 1999 tot vaststelling van de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over 2000 op 2,56%. De hoogte van de premie wordt mede bepaald door de bij besluit van 2 december 1996 met ingang van 26 december 1996 aan de (ex-)werknemer van appellante [ex-werknemer] toegekende uitkering ingevolge de WAO.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 19 juni 2002 onder meer overwogen dat appellante in het geding over de premie ook de juistheid van het ten aanzien van zijn werknemer genomen WAO-besluit van voor 1 januari 1998 moet kunnen aanvechten, voorzover dit besluit in 1998 nog doorliep, en dat zij daarom met het oog op de toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij gedaagde de medische dossiers betreffende genoemde (ex-)werknemer heeft opgevraagd. Gedaagde heeft geweigerd te voldoen aan het verzoek van de rechtbank op grond van artikel 8:45 van de Awb om de medische stukken over te leggen. De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat het haar daarom onmogelijk is geworden de grondslag van het bestreden besluit te beoordelen en dit besluit mede gelet op het bepaalde in artikel 8:31 van de Awb vernietigd, gedaagde opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante en beslissingen omtrent proceskosten en griffierecht gegeven.
Appellante heeft in het aanvullend hoger beroepschrift van 28 augustus 2002 gesteld dat zij het in principe eens is met de uitspraak van de rechtbank doch dat zij zich niet kan verenigen met het standpunt van gedaagde.
De Raad is van oordeel dat appellante geen belang heeft bij haar hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, nu zij geen inhoudelijke gronden daartegen heeft aangevoerd en stelt het eens te zijn met die uitspraak. Om die reden zal de Raad het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaren.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van W.J.M. Fleskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2005.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) W.J.M. Fleskens.
MvK24025