ECLI:NL:CRVB:2005:AS8550

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4321 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen WAO-uitkering en kostenveroordeling

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. O. Labordus van DAS Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. De zaak betreft de vraag of een brief van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellante, waarin werd medegedeeld dat de aan betrokkene toegekende WAO-uitkering vanaf 14 maart 2002 door appellante dient te worden betaald, kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 maart 2005 uitspraak gedaan.

De Raad overweegt dat de brief van 11 februari 2002 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De brief bevat enkel informatie over de gevolgen van het eigen risicodragerschap en mist zelfstandige betekenis. Hierdoor had gedaagde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank heeft ten onrechte het beroep ongegrond verklaard. De Raad heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.

Daarnaast heeft de Raad gedaagde veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van appellante zijn begroot op € 644,-- voor de verleende rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van besluiten en de gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid van bezwaarprocedures. De Raad heeft de beslissing van de rechtbank gecorrigeerd door zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk te verklaren.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4321 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), gedaagde.
?. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. O. Labordus, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Rijswijk, hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 18 juli 2003 onder kenmerk 02/946 door de rechtbank Roermond gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 23 februari 2005, waar namens appellante zijn verschenen A.M. Kleeven en M.W.L. Kleeven- van Dijk, bijgestaan door mr. Labordus, terwijl gedaagde met voorafgaand schriftelijk bericht niet is verschenen.
??. MOTIVERING
Met ingang van 4 september 2000 is [betrokkene] (betrokkene) in dienst van appellante getreden. Op 14 maart 2001 is betrokkene door appellante op non-actief gesteld. Appellante heeft zich vervolgens tot de kantonrechter gewend met een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Na afloop van de zitting van de kantonrechter heeft betrokkene zich met terugwerkende kracht ziek gemeld tot 14 maart 2001. De arbeidsovereenkomst is ontbonden per 7 april 2001. Met ingang van 1 juli 2001 is appellante eigen risicodrager.
Gedaagde heeft betrokkene bij besluit van 11 februari 2002 met ingang van 14 maart 2002 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt-heidsverzekering (WAO) toegekend. Bij besluit van 19 september 2002 is het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is ingetrokken.
Bij brief van 11 februari 2002 heeft gedaagde appellante geïnformeerd dat de aan betrokkene toegekende WAO-uitkering vanaf 14 maart 2002 door haar dient te worden betaald. Hiertegen heeft appellante bezwaar gemaakt, daarbij aanvoerend dat het niet mogelijk is om op grond van artikel 75a van de WAO uitkeringen van personen die arbeidsongeschikt zijn geworden voordat de werkgever eigen risicodrager is geworden te verhalen op die werkgever.
Bij het bestreden besluit van 20 september 2002 is het bezwaar ongegrond verklaard. Het beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard.
Op grond van de door haar zelf gevraagde toestemming is appellante vanaf 1 juli 2001 eigen risicodrager. Het daarop betrekking hebbende besluit is onherroepelijk. Ingevolge artikel 75a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO draagt zij zodoende gedurende vijf jaar nadat de WAO-uitkering is ingegaan het risico van de betaling van die uitkering die is toegekend aan de werknemer die op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag tot haar in dienstbetrekking stond. Is een dergelijke uitkering ingegaan vóór de dag waarop de werkgever eigen risicodrager wordt, dan wordt, blijkens artikel 75b, eerste lid, van de WAO, het risico van de betaling vanaf die dag door de werkgever gedragen. Ingevolge het overeenkomstig van toepassing verklaarde artikel 75a, vierde lid, van de WAO betaalt de eigen risicodrager de door gedaagde toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering namens gedaagde aan de betrokken werknemer. Laat de eigen risicodrager betaling van deze uitkering na, dan betaalt gedaagde de uitkering en verhaalt deze uitkering op de eigen risicodrager.
De Raad overweegt het volgende.
Op grond van artikel 7:1, gelezen in samenhang met artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), staat tegen een besluit bezwaar open. Onder een besluit wordt, blijkens artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 11 november 2004, LJN AR5915, stelt de Raad vast dat de brief van 11 februari 2002 geen besluit is in deze zin. De brief bevat informa-tie over de direct uit de wet voortvloeiende gevolgen van het eigen risicodragerschap na de toekenning van een WAO-uitkering aan een (ex-)werkneemster van appellante, en mist, naast het, door appellante afzonderlijk aangevochten, besluit ex artikel 75a, vierde lid, van de WAO, zelfstandige betekenis.
Gedaagde had het bezwaar van appellante dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank heeft ten onrechte nagelaten het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. De Raad zal doen wat de rechtbank had behoren te doen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak voorzien door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
Voorts ziet de Raad aanleiding onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding, aan de zijde van appellante wegens de haar verleende rechtsbijstand begroot op € 644,-- voor het geding in hoger beroep.
???. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Verklaart het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding, aan de zijde van appellante begroot op € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar betaalde recht van € 348,-- aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A. Kovács.
EK0103