ECLI:NL:CRVB:2005:AS8475

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1978 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van medisch onderzoek en geschiktheid voor functies

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2005, gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die zich op 23 maart 2000 ziek meldde met pijn- en psychische klachten. De appellante, werkzaam als groepshulp in een kinderdagverblijf, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, en appellante stelde dat zij meer beperkingen had dan door gedaagde was aangenomen.

De Raad heeft het medisch onderzoek als zorgvuldig beoordeeld en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen door de verzekeringsartsen. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar standpunt konden onderbouwen. De Raad heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies, waaronder die van assembleerder auto-onderdelen, voor appellante geschikt zijn, en dat het verlies aan verdiencapaciteit op basis van de functies op 0% is vastgesteld.

De Raad heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit in stand kan blijven en dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad heeft de zaak afgesloten zonder verdere verplichtingen voor gedaagde.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1978 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellante heeft op bij beroepschrift, met bijlage, ingediende gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank ’s-Gravenhage op 10 maart 2003, onder reg. nr. AWB 02/2345 WAO, tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 5 januari 2005, waar appellante niet is verschenen, en waar namens gedaagde is verschenen mr. R.A.C. Rijk, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante was werkzaam als groepshulp in een kinderdagverblijf voor 36 uur per week toen zij zich op 23 maart 2000 ziek meldde met pijnklachten en psychische klachten.
Op 6 februari 2001 is zij onderzocht door verzekeringsarts E. Nieman. Deze heeft appellante laten onderzoeken door psychiater E.F. van Ittersum die, mede op basis van informatie van de huisarts van appellante, in zijn rapport van 25 april 2001 tot de conclusie komt dat bij appellante geen aanwijzingen zijn voor een psychiatrische ziekte, maar wel voor een persoonlijkheidsstoornis NAO met afhankelijke en vermijdende trekken en dat voorts sprake is van een scala van lichamelijke klachten zonder aanwijzingen voor ziekte op basis van meerdere specialistische onderzoeken.
Op basis van zijn eigen onderzoeksbevindingen, de bevindingen van Van Ittersum en de door de huisarts vermelde diabetes mellitus en varicosis heeft Nieman voor appellante psychische en fysieke beperkingen aangenomen en een belastbaar- heidspatroon opgesteld. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige P.J.H. Staal uit het Functie Informatie Systeem een negental functies geselecteerd en op basis van de functies assembleerder auto-onderdelen, naaister-stikster meubelbekleding en samensteller metaalproducten, uitgaande van een maatmanuurloon van f 18,94 bruto, het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 0%.
Bij besluit van 5 november 2001 heeft gedaagde geweigerd appellante bij het einde van de wachttijd op 22 maart 2001 uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen.
In het kader van de behandeling van het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts P.L.M. Momberg blijkens haar rapport van 24 mei 2002 de in bezwaar overgelegde brieven van de door appellante in 2000 geconsulteerde reumatoloog, die de diagnose fibromyalgie stelde, en de behandelend revalidatiearts alsmede de overige medische informatie (her)beoordeeld en de door Nieman voor appellante aangenomen beperkingen onderschreven.
Nadat de bezwaararbeidsdeskundige G.J.W. van der Hulst ook het maatmanloon en de functies had bevestigd, heeft gedaagde bij besluit van 10 juni 2002 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het namens appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep onverminderd op het standpunt gesteld dat zij meer beperkt is dan gedaagde heeft aangenomen, dat zij daardoor niet kan werken en dat zij de geselecteerde functies niet kan verrichten.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en ziet met de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de door de verzekeringsartsen voor appellante vastgestelde beperkingen. Appellante heeft in (hoger) beroep geen medische gegevens overgelegd die tot een ander standpunt aanleiding zouden kunnen geven.
Ten aanzien van de voor appellante geselecteerde functies stelt de Raad vast dat de functie assembleerder auto-onderdelen in wisseldienst wordt vervuld. De Raad stelt voorts vast dat appellante in haar voormalige werk werkte van 8.30 tot 17.30 uur en dat in haar loon geen onregelmatigheidstoeslag was opgenomen. Gelet daarop kon deze functie niet zonder meer bij de onderhavige schatting worden betrokken. Echter, voor de uitkomst van de schatting heeft het vervallen van deze functie geen consequenties. Aan appellante zijn naast de genoemde drie functies nog zes andere, voor haar geschikte, functies voorgehouden. Uitgaande van de functies naaister-stikster meubelbekleding, samensteller metaalproducten en printplatenmonteur en een mediaanloon van f 20,88, blijft het verlies aan verdiencapaciteit van appellante 0%.
Gezien het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet. Het bestreden besluit kan in stand blijven en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2005.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) A. van Netten.