ECLI:NL:CRVB:2005:AS7345

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4352 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Categoriale bijstand voor in Duitsland aangeschafte duurzame gebruiksgoederen en het territorialiteitsbeginsel

In deze zaak heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had geoordeeld dat de afwijzing van een aanvraag voor categoriale bijzondere bijstand voor de aanschaf van een bankstel en vloerbedekking onterecht was. De gemeente had de aanvraag afgewezen op basis van het territorialiteitsbeginsel, dat bijstandsverlening uitsluit voor kosten die in het buitenland zijn gemaakt. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank, voor zover deze was aangevochten, bevestigd moest worden. De Raad oordeelde dat de kosten van in Nederland woonachtige personen, die voortvloeien uit een noodzaak tot vervanging van duurzame gebruiksgoederen, niet in strijd zijn met het territorialiteitsbeginsel, ook al zijn de goederen in het buitenland aangeschaft. De Raad benadrukte dat de enkele omstandigheid dat de gedaagde in Duitsland had aangeschaft vanwege gunstige prijsstelling, niet relevant was, aangezien de kosten en de bestemming van de goederen onmiskenbaar met Nederland verbonden waren. De Raad heeft de gemeente Heerlen veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde tot een bedrag van € 55,75 en heeft bepaald dat er griffierecht van € 409,-- moet worden geheven.

Uitspraak

03/4352 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 juli 2003,
reg.nr. 02/1752 NABW.
Desgevraagd heeft appellant nadere stukken aan de Raad gezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 11 januari 2005, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door
mr. J.P.H.M. Quaedvlieg, werkzaam bij de gemeente Heerlen, en waar voor gedaagde is verschenen M.B. van Loenhout, medewerker van de Stichting Vluchtelingenwerk te Heerlen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Gedaagde ontving ten tijde in geding reeds geruime tijd een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor gehuwden. Op 1 november 2001 diende hij een aanvraag in om categoriale bijzondere bijstand voor de kosten van aanschaf van een bankstel en vloerbedekking. Bij besluit van 10 december 2001 heeft appellant de aanvraag afgewezen op de grond dat het bankstel in Duitsland is aangeschaft en dat de kosten overigens zijn gemaakt vóór de inwerkingtreding van de gemeentelijke regeling inzake categoriale bijstand voor duurzame gebruiksgoederen.
Bij besluit van 15 oktober 2002 heeft appellant het tegen het besluit van 10 december 2001 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard onder overweging dat het zogeheten territorialiteitsbeginsel zich verzet tegen bijzondere bijstandsverlening voor goederen die door bijstandsgerechtigden in het buitenland worden aangeschaft.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 15 oktober 2002 ingestelde beroep - met een bepaling omtrent griffierecht - gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de aanschaf van goederen in het buitenland met het doel deze in Nederland te gebruiken niet in strijd is met het territorialiteits-beginsel en voorts dat van gedaagde niet kan worden gevergd dat hij uitsluitend goederen aanschaft bij een bedrijf dat bij een Nederlandse Kamer van Koophandel staat ingeschreven. Ten aanzien van de overgelegde nota’s heeft de rechtbank overwogen dat de gemeentelijke beleidsregel inzake categoriale bijstand voor duurzame gebruiksgoederen op zichzelf geen grond biedt om nota’s van vóór
1 oktober 2001 niet voor vergoeding in aanmerking te brengen.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. Daarbij heeft hij aangevoerd dat het in artikel 7 van de Abw neergelegde territorialiteitsbeginsel bijstandsverlening uitsluit ten aanzien van kosten die in het buitenland worden gemaakt, daaronder begrepen kosten verbonden aan de aanschaf van goederen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 4 januari 2000, gepubliceerd in JABW 2000/49) sluit het aan de Abw ten grondslag liggende territorialiteitsbeginsel de mogelijkheid tot bijstandsverlening uit ten aanzien van kosten die buiten Nederland zijn opgekomen of die betrekking hebben op kosten die niet aan Nederland zijn verbonden. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat genoemd beginsel in dit geval niet aan bijzondere bijstandsverlening in de weg staat. Het betreft hier immers kosten van in Nederland woonachtige personen, de kosten vloeien voort uit een in Nederland opgekomen noodzaak tot vervanging van duurzame gebruiksgoederen en de goederen zijn bestemd voor de inrichting van de woning van appellanten in Nederland. De enkele omstandigheid dat gedaagde als bewoner van een grensstreekgemeente heeft besloten de aanschaf van het bankstel in Duitsland te doen (wegens de gunstige prijsstelling aldaar), acht de Raad in dit verband van ondergeschikte betekenis, temeer nu de bron van de kosten en de bestemming van de goederen onmiskenbaar met Nederland zijn verbonden. Overigens moet worden geconstateerd dat gedaagde wel degelijk belang had bij een goedkopere aanschaf elders aangezien de categoriale bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen door appellant ten tijde in geding was vastgesteld op een forfaitair maximumbedrag van € 317,65 per verstrekkingenjaar.
Hetgeen door de gemachtigde van appellant ter zitting nog is opgemerkt over het controle-aspect dat aan het territorialiteitsbeginsel ten grondslag zou liggen, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Aan appellant staan in het kader van de toepassing van de Abw voldoende (andere) middelen ter beschikking om de noodzaak van de aanschaf te beoordelen en de daadwerkelijke aanschaf en de daarvoor betaalde prijs te verifiëren.
Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad vertrouwt erop dat appellant thans op korte termijn uitvoering geeft aan de uitspraak van de rechtbank en terzake een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De Raad ziet ten slotte aanleiding om appellant te veroordelen in de proceskosten van de gemachtigde van gedaagde in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 55,75 wegens gemaakte reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde tot een bedrag van € 55,75, te betalen door de gemeente Heerlen;
Bepaalt dat van de gemeente Heerlen een griffierecht van € 409,-- wordt geheven.
Aldus gewezen door mr. R.H.M. Roelofs als voorzitter en mr. C. van Viegen en mr. S.W. van Osch-Leysma als leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2005.
(get). R.H.M. Roelofs
(get). R. van den Munckhof