ECLI:NL:CRVB:2005:AS7280

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3679 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor kostenposten in het kader van de Algemene bijstandswet

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor vijf kostenposten werd afgewezen. De kostenposten betroffen onder andere kosten voor een verzoek om voorlopige voorziening, reiskosten naar Breda, en kosten voor een werkster en tandarts. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 18 januari 2005, waarbij appellant in persoon aanwezig was, terwijl de gedaagde partij, het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, zich niet liet vertegenwoordigen.

De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde bij besluit van 21 maart 2001 de aanvraag voor de kostenposten 1 en 3 buiten behandeling heeft gelaten op basis van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Voor de kostenposten 2 en 4 zijn deze afgewezen omdat zij niet als noodzakelijke kosten van het bestaan werden beschouwd volgens artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet. Voor kostenpost 5 is er in beginsel bijzondere bijstand toegekend, maar alleen na overlegging van een betalingsbewijs en een bewijs van vergoeding door het ziekenfonds.

De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 7 juni 2001 ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging. Hij voerde aan dat gedaagde hem niet schriftelijk om inlichtingen had gevraagd en dat niet alle bezwaarpunten door de rechtbank waren behandeld. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank en gedaagde correct hebben gehandeld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de noodzaak van de voorwaarden voor de uitbetaling van bijzondere bijstand voldoende was aangetoond.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd, waarmee het hoger beroep van appellant werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter, met mr. R.H.M. Roelofs en mr. J.J.A. Kooijman als leden, en werd openbaar uitgesproken op 22 februari 2005.

Uitspraak

02/3679 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 mei 2002, reg.nr. 01/1043.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden
Het geding is, gevoegd met de gedingen met reg.nrs. 02/3592 NABW en 02/3593 NABW, behandeld ter zitting van 18 januari 2005, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich - met voorafgaand bericht - niet heeft laten vertegenwoordigen. Na het onderzoek ter zitting zijn de gedingen weer gesplitst. In deze zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellant heeft bij brief van 29 januari 2001 gedaagde verzocht hem bijzondere bijstand te verlenen voor vijf kostenposten, te weten:
1. kosten verzoek voorlopige voorziening;
2. kosten aanvraag;
3. reiskosten naar Breda;
4. kosten werkster;
5. kosten tandarts.
Gedaagde heeft bij besluit van 21 maart 2001 de aanvraag voorzover deze betrekking heeft op de kostenposten 1 en 3 buiten behandeling gelaten met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voorzover de aanvraag betrekking heeft op de kostenposten 2 en 4 heeft gedaagde deze afgewezen op de grond dat de betreffende kosten niet behoren tot de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw). Voorzover de aanvraag betrekking heeft op kostenpost 5 heeft gedaagde in beginsel bijzondere bijstand toegekend voor een bedrag van f 9,--. Uitbetaling vindt plaats na overlegging van een betalingsbewijs en een bewijs van vergoeding door het ziekenfonds.
Bij besluit van 7 juni 2001 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 21 maart 2001 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 juni 2001 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat uit zijn administratie niet blijkt dat gedaagde met betrekking tot kostenposten 1 en 3 hem schriftelijk om inlichtingen heeft gevraagd, dat de rechtbank niet alle bezwaarpunten heeft behandeld en dat gedaagde niet een bewijs van vergoeding door het ziekenfonds van hem mocht vragen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat gedaagde het bezwaar van appellant terecht ongegrond heeft verklaard. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank in dezen. Gelet op hetgeen gemachtigde van gedaagde ter zitting van de rechtbank heeft verklaard, is ook de Raad van oordeel dat de noodzaak van de voorwaarde die gedaagde verbonden heeft aan de uitbetaling van bijzondere bijstand voldoende is komen vast te staan. Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht bevat, in vergelijking met het in eerste aanleg aangevoerde geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad dan ook niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Dat de rechtbank bij de behandeling van het beroep essentiële zaken over het hoofd heeft gezien is de Raad ten slotte niet gebleken.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2005.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) S.W.H. Peeters.