ECLI:NL:CRVB:2005:AS6283

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4458 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Privaatrechtelijke dienstbetrekking van freelancers bij een autoschadeherstelbedrijf

In deze zaak heeft appellante, een autoschadeherstelbedrijf, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde) ongegrond verklaard. Dit besluit betrof correctienota's en boetenota's die aan appellante waren opgelegd over de jaren 1997 tot en met 1999, omdat de freelancers die voor appellante werkten, volgens gedaagde in een privaatrechtelijke dienstbetrekking zouden zijn. Appellante betwistte dit en stelde dat de freelancers niet structureel werden ingezet en dat de werkzaamheden geen wezenlijk onderdeel van haar bedrijfsvoering vormden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de freelancers inderdaad in een privaatrechtelijke dienstbetrekking voor appellante werkzaam waren. De Raad oordeelde dat de freelancers zich niet vrijelijk konden laten vervangen en dat de betalingen aan hen een reële contraprestatie voor de verrichte arbeid waren. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad vond geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.

De uitspraak benadrukt het belang van de elementen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, zoals de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting en de aanwezigheid van een gezagsverhouding. De Raad concludeerde dat de werkzaamheden van de freelancers een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering van appellante vormden, aangezien deze werkzaamheden direct verband hielden met de kernactiviteit van het bedrijf. De uitspraak werd gedaan op 10 februari 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4458 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[vestigings[vestigingsplaats]ante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op daartoe nader aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 30 juli 2003 onder kenmerk 02/1331 door de rechtbank Haarlem gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 3 februari 2005, waar namens appellante is verschenen
[naam directeur], directeur en mr. M.R.H. Meijer, advocaat te Haarlem. Gedaagde heeft zich met voorafgaand schriftelijk bericht niet doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Appellante is een autoschadeherstelbedrijf dat bij drukte, ziekte en in vakantieperioden gebruik maakt van vier freelance schadeherstellers. Uit een bij appellante gehouden looncontrole is gebleken dat betalingen die zijn verricht aan deze schadeherstellers niet in de loonadministratie zijn verantwoord. Naar aanleiding hiervan heeft gedaagde bij besluiten van
6 en 11 februari 2002 over de jaren 1997 tot en met 1999 correctienota’s en boetenota’s opgelegd. Aan die besluiten ligt het standpunt van gedaagde ten grondslag dat de freelancers in de jaren 1997 tot en met 1999 voor appellante werkzaamheden hebben verricht in een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Bij besluit van 30 juli 2002 heeft gedaagde deze besluiten na bezwaar gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 30 juli 2002 ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
Appellante is van mening dat de verplichting de werkzaamheden persoonlijk te verrichten, een loonbetalingsverplichting en de aanwezigheid van een gezagsverhouding, niet automatisch kan leiden tot de conclusie dat sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, aangezien ook een overeenkomst van opdracht deze kenmerken kent. Voorts is appellante van mening dat de werkzaamheden geen wezenlijk onderdeel uitmaken van haar bedrijfsvoering, aangezien niet structureel met freelancers werd gewerkt.
De Raad is evenals de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de freelancers in een privaatrechtelijke dienstbetrekking voor appellante werkzaam waren en onderschrijft het oordeel van de rechtbank alsmede de overwegingen die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Zoals blijkt uit het looncontrole-rapport werden de freelancers, naast het eigen personeel, ingezet bij grote drukte, ziekte en in vakantieperiodes. Tevens werkten zij in de werkplaats van appellante en maakten zij gebruik van materiaal van appellante. Hoewel de freelancers een eigen verantwoordelijkheid hadden ten opzichte van de uit te voeren werkzaamheden had appellante de eindverantwoordelijkheid.
De Raad is voorts van oordeel dat de werkzaamheden van de freelancers moeten worden aangemerkt als een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering van appellante aangezien de kernactiviteit van appellante, het uitvoeren van herstel- werkzaamheden, tevens de werkzaamheden van de freelancers betreffen. Dat hierbij indien nodig geen aanwijzingen zouden kunnen worden gegeven is welhaast ondenkbaar.
Ten aanzien van de elementen de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting en de verplichting tot loonbetaling is de Raad van oordeel dat de freelancers zich niet vrijelijk of door een willekeurige derde konden laten vervangen, terwijl de aan de freelancers gedane betalingen een reële contraprestatie voor de verrichte arbeid zijn.
Met betrekking tot de door appellante aangevoerde omstandigheid dat de freelancers als zelfstandige ondernemers moeten worden aangemerkt, merkt de Raad op dat, wat hiervan ook zij, zulks er niet aan in de weg staat dat zij in de hier aan de orde zijnde arbeidsverhouding met appellante en met betrekking tot de voor appellante uitgevoerde werkzaamheden werkzaam waren in een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
Tot slot heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om hetgeen de rechtbank ten aanzien van de boetenota’s heeft overwogen voor onjuist te houden.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het hoger beroep van appellante niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier en uitgesproken in het openbaar op
10 februari 2005.
(get.) R.C. Stam.
(get.) R.E. Lysen.