ECLI:NL:CRVB:2005:AS5922
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verplichtingen opgelegd op basis van de Algemene bijstandswet en de beoordeling van medische adviezen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 februari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verplichtingen die aan appellante zijn opgelegd op basis van artikel 113, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw). Appellante, vertegenwoordigd door mr. E.M. Pommé, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen ongegrond had verklaard. Het College had op 22 januari 2002 het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 9 oktober 2001 ongegrond verklaard, waarbij aan haar verplichtingen waren opgelegd in het kader van de bijstandsverlening.
De Raad heeft vastgesteld dat de gedaagde partij, het College, zijn besluit om appellante de verplichtingen op te leggen, heeft kunnen baseren op adviezen van de GGD van 3 februari 2001. Deze adviezen gaven aan dat appellante en haar echtgenoot op 23 oktober 2000 op het spreekuur van de GGD waren geweest en dat er informatie was ingewonnen bij de huisarts. De Raad oordeelde dat de beperkingen van de echtgenoot van appellante niet zodanig ernstig waren dat hij afhankelijk was van geregelde oppassing en verzorging door appellante. De verklaring van de huisarts van appellante, die later was overgelegd, bood onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen.
De Raad concludeerde dat er geen grond was voor het benoemen van een deskundige en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat de opgelegde verplichtingen aan appellante rechtmatig zijn en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.