ECLI:NL:CRVB:2005:AS5844

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/800 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering en kwalificatie als besluit

In deze zaak heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 januari 2003, waarin het beroep van gedaagde gegrond werd verklaard. Gedaagde had bezwaar gemaakt tegen een mededeling van de gemeente over de terugvordering van een onverschuldigd betaalde uitkering. De gemeente verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de mededeling volgens hen niet gericht was op enig rechtsgevolg en derhalve niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelde echter dat de mededeling wel degelijk als een besluit moest worden gekwalificeerd, wat leidde tot de vernietiging van het besluit van de gemeente. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad kwam tot de conclusie dat de mededeling van de gemeente inderdaad niet als een besluit in de zin van de Awb kon worden aangemerkt. De mededeling was enkel bedoeld om gedaagde te informeren over het voornemen om een bedrag aan onverschuldigd betaalde bijstand terug te vorderen, en bevatte geen rechtshandeling.

Daarom heeft de Raad het beroep van gedaagde ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de kwalificatie van mededelingen door bestuursorganen en de voorwaarden waaronder deze als besluiten kunnen worden aangemerkt.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/800 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 januari 2003, reg.nr. NABW 01/2653.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 25 januari 2005, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. F. Hoekstra, werkzaam bij de gemeente Schiedam, en waar gedaagde - met bericht - niet is verschenen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 23 maart 2001 heeft appellant de uitkering van gedaagde met ingang van 1 november 2000 beëindigd. In dat besluit is gedaagde voorts het volgende meegedeeld:
" Over de laatste uitkeringsmaand heeft u een bedrag ontvangen dat teruggevorderd dient te worden. Het gereserveerde vakantiegeld zal verrekend worden met deze vordering. Inzake de terugbetalingsregeling wordt u per afzonderlijk schrijven bericht.".
Gedaagde heeft uitsluitend tegen de hierboven aangehaalde mededeling inzake terugvordering bezwaar gemaakt. Bij besluit van 18 oktober 2001 heeft appellant dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat deze mededeling niet gericht is op rechtsgevolg en derhalve niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht - het beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 oktober 2001 vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank moet de mededeling in de brief van 23 maart 2001 ten aanzien van terugvordering gekwalificeerd worden als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad is met appellant van oordeel dat de in het besluit van 23 maart 2001 vervatte mededeling dat van gedaagde een bedrag dient te worden teruggevorderd, niet aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Zoals de gemachtigde van appellant ter zitting heeft bevestigd is met die mededeling slechts beoogd gedaagde te informeren over het voornemen van appellant om een bedrag aan onverschuldigd betaalde bijstand over de laatste uitkeringsmaand terug te vorderen. Een dergelijke mededeling is niet gericht op enig rechtsgevolg en bevat derhalve geen rechtshandeling.
Het voorgaande betekent dat appellant het bezwaar van gedaagde tegen de mededeling inzake terugvordering in zijn besluit van 18 oktober 2001 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb.
De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak waarbij het besluit van 18 oktober 2001 is vernietigd komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal de Raad het beroep van gedaagde ongegrond verklaren.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Hamer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2005.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.C.M. Hamer.
TTAG 28/1’05