ECLI:NL:CRVB:2005:AS5835
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Korting op WW-uitkering wegens onvoldoende sollicitatieactiviteiten en recidive
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin haar beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ongegrond werd verklaard. Appellante ontving sinds 1 december 1999 een WW-uitkering, maar werd door gedaagde geconfronteerd met een maatregel wegens onvoldoende sollicitatieactiviteiten. Gedaagde had vastgesteld dat appellante in de periode van 5 november 2001 tot 3 december 2001 niet voldeed aan de verplichting om minimaal één keer per week te solliciteren. Dit leidde tot een korting van 20% op haar uitkering voor de periode van 3 december 2001 tot 25 maart 2002. Een tweede maatregel volgde, waarbij de korting werd verhoogd naar 30% vanwege recidive in de periode van 31 december 2001 tot 17 juni 2002.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellante in de eerste periode slechts twee en in de tweede periode drie concrete sollicitaties had verricht. De Raad oordeelde dat het langsgaan bij een uitzendbureau zonder verdere actie niet als een concrete sollicitatie kon worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat appellante niet voldeed aan de minimumnorm van sollicitaties, ondanks haar persoonlijke omstandigheden zoals zorg voor kinderen en een opleiding voor re-integratie. De Raad bevestigde het bestreden besluit en de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de opgelegde kortingen op de WW-uitkering werden gehandhaafd.