ECLI:NL:CRVB:2005:AS5659
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- H. Bolt
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na frauduleus handelen
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2005, staat de weigering van een WW-uitkering centraal. De appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank aangevochten, die het beroep tegen het bestreden besluit van 30 november 2001 gegrond had verklaard en dat besluit had vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de appellant ten onrechte had gesteld dat de gedaagde verwijtbaar werkloos was geworden door zijn gedragingen, die volgens de rechtbank niet van zodanig ernstige aard waren dat de gedaagde kon begrijpen dat dit de beëindiging van zijn dienstbetrekking zou kunnen veroorzaken.
De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de gedaagde wel degelijk een ernstig verwijt treft. De Raad heeft vastgesteld dat de gedaagde frauduleus heeft gehandeld door een werkgeversverklaring op de naam van een collega in te vullen en deze te voorzien van een handtekening die moest doorgaan voor die van de collega. Dit gedrag is door de Raad als verwijtbaar aangemerkt, en de Raad concludeert dat de gedaagde redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn gedragingen de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zouden kunnen hebben.
Op basis van deze overwegingen heeft de Raad het hoger beroep van de appellant gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling is uitgesproken. De uitspraak benadrukt de ernst van frauduleus handelen in het kader van de Werkloosheidswet en de gevolgen daarvan voor de uitkeringsrechten van betrokkenen.