ECLI:NL:CRVB:2005:AS5294

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1179 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet wegens termijnoverschrijding en niet tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft opposante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle van 29 januari 2004, waarin haar eerdere beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 7 juli 2004 het hoger beroep eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Opposante heeft vervolgens verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar ook dit verzet is niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat het griffierecht pas op 21 september 2004 was bijgeschreven, terwijl de betaling voor 22 april 2004 had moeten plaatsvinden. Tijdens de zitting op 17 december 2004 heeft opposante haar situatie toegelicht, maar de Raad oordeelde dat de aangevoerde omstandigheden onvoldoende waren om het verzuim te verontschuldigen. De Raad benadrukte dat, hoewel de situatie van opposante emotioneel belastend was, dit geen reden was om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De Raad heeft de toepasselijke artikelen van de Beroepswet en de Algemene wet bestuursrecht in acht genomen en concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om het verzet ontvankelijk te verklaren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 januari 2005.

Uitspraak

04/1179 ZW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposante], wonende te [woonplaats], opposante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Opposante heeft hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Zwolle op 29 januari 2004, reg.nr. AWB 03/1135 ZW, tussen partijen gegeven uitspraak.
Bij uitspraak van 7 juli 2004, welke op 19 juli 2004 aan partijen is verzonden, heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante is tijdig van die uitspraak in verzet gekomen.
Het verzet is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 17 december 2004, waar opposante in persoon is verschenen en waar geopposeerde zich -met voorafgaand bericht- niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De Raad dient in de eerste plaats te beoordelen of opposante ontvankelijk is in haar verzet.
Opposante heeft tijdig verzet aangetekend tegen de uitspraak van de Raad van 7 juli 2004, waarbij het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat het griffierecht niet binnen de bij brief van 25 maart 2004 gestelde termijn, welke eindigde op 22 april 2004, is bijgeschreven op de rekening van de Raad dan wel ter griffie is betaald. Het griffierecht is eerst op 21 september 2004 op de rekening van de Raad bijgeschreven.
Bij brief van 23 augustus 2004 is opposante in de gelegenheid gesteld de verzetsgronden in te dienen. Opposante heeft hierop niet gereageerd.
Bij aangetekend schrijven van 23 september 2004 is aan opposante nogmaals de gelegenheid geboden de verzetsgronden in te dienen. Daarbij is een termijn van twee weken gesteld en is erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzet kan leiden. Opposante heeft ook hierop niet gereageerd.
Opposante heeft ter zitting aangevoerd dat zij niet in staat was om het verschuldigde griffierecht te voldoen vanwege haar financiële en persoonlijke situatie, alsmede onwetendheid voor de gevolgen van het niet tijdig betalen van het griffierecht. Opposante heeft naar aanleiding van vermeld schrijven van de Raad van 23 augustus 2004 alsnog het griffierecht betaald en heeft aangegeven in de veronderstelling te hebben verkeerd dat zij hiermee aan ‘s Raads verzoek van 23 augustus 2004 had voldaan.
Hetgeen door opposante ter zitting is aangevoerd vormt naar het oordeel van de Raad onvoldoende grond om het verzuim van opposante ten aanzien van de indiening van verzetsgronden te verontschuldigen. De Raad merkt hierbij op dat, hoe ingrijpend en emotioneel belastend de situatie waarin opposante verkeert ook voor haar moge zijn, dit geen reden is om het verzuim terzake van het niet indienen van de verzetsgronden verontschuldigbaar te achten.
Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet, in samenhang met het vijfde lid van artikel 8:55 van de Awb, niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. C.M. van Wechem als leden, in tegenwoordigheid van C.D.A. Bos als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2005.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) C.D.A. Bos.