ECLI:NL:CRVB:2005:AS5266
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.W.P. van der Hoeven
- A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen
- Rechtspraak.nl
Verzet ongegrond wegens termijnoverschrijding griffierecht in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 februari 2005 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door de erfgename van een betrokkene, vertegenwoordigd door mr. G.A. Soebhag. Het hoger beroep was gericht tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 augustus 2003. De Raad had eerder, op 9 juli 2004, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was voldaan. De gemachtigde van de opposante voerde aan dat er sprake was van miscommunicatie, waardoor het griffierecht niet op tijd was betaald.
De Raad overwoog dat volgens artikel 22 van de Beroepswet de indiener van een beroepschrift een griffierecht verschuldigd is en dat bij niet-tijdige betaling het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard kan worden, tenzij er geen verwijt kan worden gemaakt aan de indiener. De Raad oordeelde dat de opposante niet tijdig het griffierecht had voldaan, en dat de argumenten van de gemachtigde niet voldoende waren om aan te tonen dat er geen verwijt kon worden gemaakt. De Raad benadrukte dat de gevolgen van de handelingen van de gemachtigde voor rekening komen van de opposante.
Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond en bevestigde de eerdere uitspraak van 9 juli 2004, waarbij het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De Raad wees erop dat de gemachtigde van de opposante tijdig was geïnformeerd over de verschuldigdheid van het griffierecht, maar dat dit niet had geleid tot tijdige betaling. De uitspraak onderstreept het belang van tijdige betaling van griffierechten in bestuursrechtelijke procedures en de verantwoordelijkheid van de gemachtigde voor de procesvoering.