ECLI:NL:CRVB:2005:AS5180

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4936 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijzondere bijstand voor inrichtingskosten in de vorm van een geldlening

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin zijn beroep tegen een besluit van de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda ongegrond werd verklaard. Het besluit betrof de terugvordering van een bedrag van € 2.430,90, dat appellant verschuldigd was op basis van een eerder verleende bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening voor inrichtingskosten. De terugvordering was gebaseerd op het feit dat appellant zijn terugbetalingsverplichting niet of niet behoorlijk nakwam. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellant bij besluit van 3 maart 1998 bijzondere bijstand was toegekend, met de voorwaarde dat hij de lening zou terugbetalen zodra hij zijn oude schulden had afgelost. Echter, appellant was in gebreke met de aflossing van zijn oude schulden, wat leidde tot de incasso door een deurwaarder. Ondanks herhaalde aanmaningen heeft appellant niet betaald, wat de gedaagde in staat stelde om het bedrag terug te vorderen. De Raad oordeelde dat de terugvordering terecht was en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4936 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] appellant,
en
de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Breda, gedaagde.
I. ONSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 augustus 2003, reg.nr. 02/2276 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij faxbericht van 20 december 2004 heeft appellant nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 21 december 2004, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door P.J.J. Spronk, werkzaam bij de gemeente Breda.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstan-digheden.
Aan appellant is bij besluit van 3 maart 1998 onder toepassing van artikel 24 van de Algemene bijstandswet (Abw) bijzondere bijstand toegekend voor inrichtingskosten in de vorm van een geldlening. Daarbij is aan appellant meegedeeld dat hij op dat moment een oude schuld aflost, en dat zodra deze is afgelost, de schuld voortvloeiend uit de lening op dezelfde manier moet worden terugbetaald. Bij besluit van 5 maart 2002 heeft gedaagde met toepassing van artikel 83, eerste lid, van de Abw een bedrag van € 2.430,90 van appellant teruggevorderd, op de grond dat appellant de terugbetalingsverplichting die voortvloeit uit de lening niet of niet behoorlijk nakomt. Het tegen het besluit van 5 maart 2002 gemaakte bezwaar is bij besluit van 23 oktober 2002 door gedaagde ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 23 oktober 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Abw worden kosten van bijstand verleend in de vorm van geldlening ingevolge paragraaf 2 van hoofdstuk VI van de Abw van de belanghebbende teruggevorderd, indien hij de hieruit voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt.
Gedaagde heeft aan appellant, nadat de incasso van de oude reeds bestaande schulden op 27 augustus 2001 wegens wanbetaling is overgedragen aan een deurwaarder, vanaf oktober 2001 ter aflossing van de lening maandelijks acceptgirokaarten ten bedrage van f 100,-- toegezonden. Dit heeft echter, ook na een aanmaning op 17 december 2001, niet tot betaling geleid.
Met gedaagde is de Raad van oordeel dat appellant daardoor, in strijd met de aan de geldlening verbonden voorwaarde, niet aan zijn aflossingsverplichting ten behoeve van de verstrekte leenbijstand in inrichtingskosten heeft voldaan. Aan de stelling van appellant dat hij doende is zijn oude schulden af te lossen en dat hij eerst tot aflossing van de onderhavige lening verplicht is nadat hij die oude schulden heeft afgelost gaat de Raad voorbij, nu appellant in gebreke was met de aflossing van zijn oude schulden.
Dit heeft naar het oordeel van de Raad tot gevolg dat het bedrag van die leenbijstand terecht op grond van artikel 83, eerste lid, van de Abw van appellant is teruggevorderd.
De Raad is niet gebleken van dringende redenen zodat gedaagde niet bevoegd is om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2005.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) P.C. de Wit.