ECLI:NL:CRVB:2005:AS4906
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Ch.J.G. Olde Kalter
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en toekenning van uitkering op basis van de Ziektewet
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2005, staat de vraag centraal of de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante geen uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) toe te kennen, terecht is. De zaak is ontstaan na een besluit van het Uwv, dat appellante op 3 december 2001 niet meer ongeschikt achtte voor haar arbeid. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.P.J.L. Appelman, heeft hiertegen hoger beroep aangetekend na een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die het beroep ongegrond verklaarde.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden die door de rechtbank zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen. De rechtbank had overwogen dat er geen bewijs was dat het medisch standpunt van het Uwv onjuist of onvolledig was. De Raad bevestigt deze overwegingen en stelt vast dat er geen medische gegevens zijn overgelegd die de stellingen van appellante onderbouwen. De Raad wijst erop dat de belasting van huishoudelijke taken en gezinsomstandigheden buiten beschouwing moet blijven bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, conform vaste jurisprudentie.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De beslissing van het Uwv om appellante geen uitkering meer toe te kennen, wordt daarmee bekrachtigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier J. Verrips.