ECLI:NL:CRVB:2005:AS4904

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4647 NABW + 03/4690 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering bijstands kosten na schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellanten, die vanaf 15 juni 1996 een uitkering ontvingen op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellanten tegen de besluiten van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, die de bijstandsuitkering herzien en de gemaakte kosten van bijstand terugvorderen. Dit gebeurde nadat bleek dat appellant in de periode van 1 april 1998 tot en met 30 juni 1998 werkzaamheden had verricht als timmerman, zonder deze inkomsten te melden aan de gemeente.

De Raad heeft vastgesteld dat de gedaagde op 8 en 9 november 2001 besluiten heeft genomen om de bijstandsuitkering van appellanten over de genoemde periode in te trekken en de kosten van bijstand tot een bedrag van f 1.281,29 terug te vorderen. Appellanten hebben in hun hoger beroep betoogd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, onder andere vanwege financiële problemen en een achterstand in de betaling van hun hypotheek.

De Raad oordeelt echter dat de door appellanten aangevoerde omstandigheden geen dringende redenen vormen zoals bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Abw. De Raad wijst erop dat de sociale en financiële gevolgen van de terugvordering niet onaanvaardbaar zijn en dat de beslagvrije voet voldoende bescherming biedt voor het levensonderhoud. De Raad bevestigt daarom de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellanten ongegrond heeft verklaard.

De uitspraak is gedaan door mr. A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 februari 2005. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4647 NABW
03/4690 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], appellant en [appellante], appellante, beiden wonende te [woonplaats],
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellanten heeft mr. E.Tj. van Dalen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 4 september 2003,
reg.nr. 02/668 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 21 december 2004, waar partijen, gedaagde met bericht, niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandig-heden.
Appellanten ontvingen vanaf 15 juni 1996 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor gehuwden.
Nadat uit gegevens van de belastingdienst was gebleken dat appellant in de periode van 1 april 1998 tot en met 30 juni 1998 werkzaamheden als timmerman had verricht voor [werkgever], zonder van die werkzaamheden en de inkomsten daaruit volledig mededeling te doen aan gedaagde, heeft gedaagde bij besluiten van 8 november 2001 en 9 november 2001 het recht op bijstand van appellanten over de periode van 1 april 1998 tot en met 30 juni 1998 herzien (lees: ingetrokken), en de gemaakte kosten van bijstand over die periode tot een bedrag van f 1.281,29 van hen teruggevorderd.
Bij besluit van 11 juni 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen de besluiten van
8 november 2001 en 9 november 2001 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 juni 2002, zich daarbij beperkend tot de vraag of gedaagde terecht geen dringende redenen heeft aangenomen als bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Abw, ongegrond verklaard.
Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd, en zich daarbij beperkt tot de vraag of gedaagde terecht geen dringende redenen als bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Abw heeft aangenomen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Appellanten hebben aangevoerd dat er een achterstand is ontstaan in de betaling van rente en aflossing op een hypotheek op hun woonboot, en dat inmiddels een executoriale maatregel is genomen in de vorm van het betekenen van een deurwaardersexploot op 10 oktober 2003.
De Raad acht hetgeen door appellanten is aangevoerd geen dringende reden als bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Abw op grond waarvan gedaagde bevoegd zou zijn geweest om geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien. Het betreft hier in het bijzonder geen onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen die als dringende reden kunnen worden aangemerkt, reeds niet omdat niet gebleken is dat de door appellanten gestelde omstandigheid het gevolg is van het terugvorderingsbesluit. Daarnaast biedt de zogeheten beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering als regel voldoende bescherming om in het levensonderhoud te kunnen blijven voorzien.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aange-vallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2005.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) P.C. de Wit.
GdJ
111