ECLI:NL:CRVB:2005:AS4881
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Ch. J.G. Olde Kalter
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek door verzekeringsartsen
In deze zaak gaat het om de vraag of de betrokkene, gedaagde, terecht geen recht meer heeft op ziekengeld. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Gedaagde had zich ziek gemeld in verband met rug- en hoofdpijnklachten. De verzekeringsarts M. Angun had gedaagde op 14 september 2001 onderzocht en op basis van zijn bevindingen geconcludeerd dat gedaagde per 5 november 2001 weer geschikt was voor zijn werk. Dit besluit werd later door de bezwaarverzekeringsarts P.L.M. Momberg bevestigd, die geen aanleiding zag voor verder onderzoek.
De rechtbank oordeelde echter dat het onderzoek door Angun onzorgvuldig was, omdat hij geen informatie had opgevraagd over de resultaten van neurologische onderzoeken die eerder waren uitgevoerd. De rechtbank vernietigde het besluit van het Uwv en oordeelde dat de proceskosten vergoed moesten worden. In hoger beroep stelde het Uwv dat Angun voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de bezwaarverzekeringsarts ook zorgvuldig had gehandeld, omdat zij beschikte over voldoende medische gegevens.
De Centrale Raad van Beroep concludeert dat de verzekeringsarts Angun op basis van de beschikbare gegevens en de mededeling van gedaagde dat zijn klachten waren verminderd, geen onzorgvuldig oordeel heeft gegeven. Ook de bezwaarverzekeringsarts Momberg had voldoende informatie om haar oordeel te baseren. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond, waardoor het besluit van het Uwv in stand blijft.