ECLI:NL:CRVB:2005:AS4878
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.W.P. van der Hoeven
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake uitkering op grond van de Ziektewet voor oogstmedewerker met rug- en vermoeidheidsklachten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant, een oogstmedewerker in een rozenkwekerij, die zich ziek had gemeld vanwege rugklachten en vermoeidheidsklachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak na een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem, die het beroep van de appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. De appellant had zich per 5 mei 2001 ziek gemeld en was op 11 december 2001 onderzocht door een verzekeringsarts, die oordeelde dat hij weer geschikt was voor arbeid. Het Uwv had vervolgens besloten dat de appellant met ingang van 11 december 2001 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
De appellant stelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig was, omdat er geen overleg was gepleegd met de behandelend sector. De bezwaarverzekeringsarts had echter in zijn rapportage geconcludeerd dat er geen psychische klachten waren vastgesteld, en de Raad bevestigt deze conclusie. De Raad oordeelt dat de bezwaarverzekeringsarts zijn conclusies had gebaseerd op het medisch onderzoek en de beschikbare informatie uit de behandelend sector. De Raad vindt geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze conclusies, ook niet op basis van aanvullende informatie die door de appellant was ingebracht.
Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van de appellant ongegrond. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak om conclusies te baseren op objectieve medische gegevens.