ECLI:NL:CRVB:2005:AS4828

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3529 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • M. Greebe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldige schatting van premieloon en substantiele arbeidsinzet van oudere betrokkenen

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2005, gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. Appellante, vertegenwoordigd door mr. J.H. Sligchers, heeft hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde) dat aanvullende premienota's had opgelegd over de jaren 1996 en 1997. Gedaagde stelde dat de administratie van appellante ondeugdelijk was en dat de premielonen schattenderwijs moesten worden vastgesteld. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat gedaagde ten onrechte geen rekening had gehouden met de arbeidsinzet van de vader en de schoonvader van de bedrijfsleider, die beiden ouder waren dan 65 jaar en volgens appellante niet in de premieheffing betrokken mochten worden. Appellante onderbouwde haar stelling met urenstaten en andere gedingstukken, waaronder een rapport van de belastingdienst. De Raad oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de substantiële inzet van de vader en schoonvader in de onderneming van appellante.

De Raad concludeerde dat gedaagde niet zorgvuldig had gehandeld bij het schatten van de verschuldigde premie, waardoor het besluit van 25 oktober 2002 niet kon standhouden. De aangevallen uitspraak werd vernietigd en gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 1.288,-- werden begroot. De Raad bepaalde dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

03/3529 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij beroepschrift van 18 juli 2003 heeft mr. J.H. Sligchers, advocaat te Maastricht, als gemachtigde van appellante op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Roermond op 17 juni 2003, nummer 02/1250, tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 25 november 2004, waar namens appellante is verschenen J.G. Verspaij, bijgestaan door mr. Sligchers, voornoemd, en waar namens gedaagde is verschenen mr. E. Kuipers, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft naar aanleiding van een door de belastingdienst ingesteld boekenonderzoek aanvullende premienota’s aan appellante opgelegd over de jaren 1996 en 1997. Daartoe heeft gedaagde zich op het standpunt gesteld dat appellantes administratie ondeugdelijk is en niet als grondslag voor de premieheffing kan dienen, waarna gedaagde is overgegaan tot het schattenderwijs vaststellen van de premielonen. Bij besluit van 25 oktober 2002 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen de premienota’s ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat gedaagde ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de arbeidsinzet van de vader en de schoonvader van appellantes bedrijfsleider, die beiden gelet op hun leeftijd - volgens appellante waren zij reeds in de in geding zijnde jaren ouder dan 65 jaar - niet in de premieheffing betrokken mogen worden. Appellante heeft de arbeidsinzet van de vader nader onderbouwd middels het overleggen van urenstaten. De stelling van appellante vindt daarnaast steun in de overige gedingstukken. In het rapport van de belastingdienst van 27 augustus 1996 wordt melding gemaakt van werkzaamheden van beide personen. Voorts heeft de belastingdienst de aanwezigheid van de schoonvader geconstateerd bij een bezoek aan appellantes rechtsvoorganger op 7 oktober 1996. Gelet op het voorgaande acht de Raad een substantiële inzet van de vader en schoonvader in appellantes onderneming aannemelijk. Gedaagde heeft ter terechtzitting desgevraagd bevestigd dat de werkzaamheden van de vader en schoonvader in de premieheffing zijn betrokken. Voorts heeft gedaagde ter terechtzitting ten aanzien van de vader gesteld dat voldoende vaststaat dat deze niet verplicht verzekerd was en erkend dat diens werkzaamheden bij de premievaststelling buiten beschouwing hadden moeten blijven.
Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat van een zorgvuldige schatting van de verschuldigde premie geen sprake is, zodat het besluit van 25 oktober 2002 reeds om die reden geen stand kan houden. De aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten, komt derhalve eveneens voor vernietiging in aanmerking.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.288,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2002 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1288,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde recht van respectievelijk € 218,-- en € 348,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) M. Renden.