[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft onder dagtekening 13 november 2003, kenmerk JZ/070/2003, ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Hij heeft in het beroepschrift, met bijlagen, uiteengezet waarom hij zich niet met het bestreden besluit kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend en naderhand nog enige informatie aan de Raad toegezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 9 december 2004. Aldaar is eiser in persoon verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door J.A. Groeneveld, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
1.1. Eiser, geboren in 1941 in het voormalige Nederlands-Indië, is in 1995 op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet.
1.2. In augustus 2002 heeft eiser aan verweerster verzocht hem een vergoeding toe te kennen voor het volgen van schilder- en tekenles en voor een reis naar Indonesië. Eiser is van mening dat zowel voor het volgen van deze lessen als voor de reis een medische noodzaak bestaat.
1.3. Verweerster heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 30 juni 2003, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit. Daartoe is, voorzover hier van belang, het volgende overwogen.
Met betrekking tot de teken- en schilderles heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat eiser niet op grond van zijn oorlogsinvaliditeit is aangewezen op het volgen van teken- en schilderles, waarbij van belang is geacht dat deze lessen niet hebben plaatsgevonden binnen een therapie door een erkend creatief therapeut.
Ten aanzien van de reis naar Indonesië is overwogen dat deze reis niet plaatsvindt in het kader van een psychotherapeutisch behandelplan danwel ter afronding van een psychotherapeutische behandeling.
2. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd, in rechte stand kan houden. De Raad overweegt dienaangaande het volgende.
2.1.1. Eiser betwist niet dat de door hem bij de Open Universiteit gevolgde teken- en schilderlessen niet zijn gegeven door een erkend creatief therapeut. Hij is evenwel van mening dat toch sprake is van een medische noodzaak, omdat hij die lessen is gaan volgen op advies van zijn behandelend psychiater, teneinde aldus een non-verbale uitingsmogelijkheid te hebben, die diende als ondersteuning voor het verbale deel van de therapie.
2.1.2. De Raad overweegt hieromtrent dat de door eiser gevolgde teken- en schilderlessen voor een ieder toegankelijke en als normaal te kenschetsen lessen betreffen, die ten doel hebben om de teken- en schildervaardigheid van de betrokkene op een hoger niveau te brengen. Dat de produkten van deze lessen vervolgens ten dienste hebben gestaan van de therapeutische behandeling die eiser bij zijn psychiater volgt, maakt het volgen van die lessen, naar het oordeel van de Raad, niet medisch noodzakelijk als bedoeld in artikel 32 van de Wet. Ook zonder deze lessen zouden immers door eiser gemaakte tekeningen of schilderijen ten dienste van zijn therapeutische behandeling kunnen worden gebruikt. Dit betekent dat de afwijzing door verweerster van de voor het volgen van de lessen gevraagde vergoeding in rechte stand houdt.
2.2.1. Ten aanzien van de vraag of voor de reis naar Indonesië een medische noodzaak bestaat, zoals bedoeld in artikel 32 van de Wet, is van belang dat verweerster als uitgangspunt hanteert dat van een dergelijke medische noodzaak slechts sprake kan zijn indien de reis in het kader van een behandelplan en als afsluiting van de behandeling door de behandelaar is geadviseerd.
2.2.2. De Raad heeft dat uitgangspunt, gelet op de aard van de voorziening en ook op de hoge daarmee gemoeide kosten, in eerdere rechtspraak niet onjuist of onredelijk geoordeeld.
2.2.3. De Raad is met verweerster van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een reis die als afsluiting van een behandeling door de behandelaar is geadviseerd. De Raad wijst er hierbij op dat eiser, die reeds drie keer een reis naar Indonesië heeft ondernomen, zelf het initiatief heeft genomen voor de reis. De reis was bedoeld als test om na te gaan in hoeverre eiser nare gebeurtenissen had verwerkt, en als hulp bij het verstevigen van de beleving van zijn identiteit. De reis is, blijkens het advies van de geneeskundig adviseurs van verweerster, wel binnen de therapie voorbereid, maar de therapie is in februari 2003 afgesloten, waarbij de behandelaar heeft geconcludeerd dat eiser voldoende stevigheid en inzicht heeft verworven om op genoemde items los van hem te kunnen functioneren.
2.3. Gezien het vorenstaande houdt het bestreden besluit in rechte stand. Dit betekent dat het door eiser ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
2.4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2005.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.