ECLI:NL:CRVB:2005:AS4155
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.W.P. van der Hoeven
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake ziekengeld
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) met betrekking tot de toekenning van ziekengeld. Appellante werd op 12 september 2002 door het UWV geïnformeerd over een besluit dat haar ziekengeld met ingang van 3 juni 2002 niet meer zou worden toegekend, omdat zij niet meer ongeschikt was voor haar werk als boekettenmaakster. De rechtbank Haarlem verklaarde het beroep tegen dit besluit op 13 mei 2003 ongegrond. Hierop heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.I. Vervest, hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 22 december 2004 is appellante in persoon verschenen, terwijl de gedaagde partij, het UWV, niet vertegenwoordigd was. Op 17 december 2004 heeft het UWV een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van appellante alsnog gegrond werd verklaard en haar met terugwerkende kracht ziekengeld werd toegekend vanaf 3 juni 2002. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden, aangezien het bestreden besluit was ingetrokken.
De Centrale Raad van Beroep, onder leiding van mr. Ch. van Voorst, heeft in zijn uitspraak van 19 januari 2005 geoordeeld dat er geen aanleiding was om het hoger beroep te beoordelen, omdat het belang bij de beoordeling van het ingetrokken besluit was komen te vervallen. Tevens werd het UWV veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 644 voor de rechtsbijstand in beroep en € 322 voor de rechtsbijstand in hoger beroep. Daarnaast werd bepaald dat het UWV het betaalde recht van € 116 aan appellante diende te vergoeden.