ECLI:NL:CRVB:2005:AS4155

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2756 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake ziekengeld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) met betrekking tot de toekenning van ziekengeld. Appellante werd op 12 september 2002 door het UWV geïnformeerd over een besluit dat haar ziekengeld met ingang van 3 juni 2002 niet meer zou worden toegekend, omdat zij niet meer ongeschikt was voor haar werk als boekettenmaakster. De rechtbank Haarlem verklaarde het beroep tegen dit besluit op 13 mei 2003 ongegrond. Hierop heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.I. Vervest, hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 22 december 2004 is appellante in persoon verschenen, terwijl de gedaagde partij, het UWV, niet vertegenwoordigd was. Op 17 december 2004 heeft het UWV een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar van appellante alsnog gegrond werd verklaard en haar met terugwerkende kracht ziekengeld werd toegekend vanaf 3 juni 2002. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden, aangezien het bestreden besluit was ingetrokken.

De Centrale Raad van Beroep, onder leiding van mr. Ch. van Voorst, heeft in zijn uitspraak van 19 januari 2005 geoordeeld dat er geen aanleiding was om het hoger beroep te beoordelen, omdat het belang bij de beoordeling van het ingetrokken besluit was komen te vervallen. Tevens werd het UWV veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 644 voor de rechtsbijstand in beroep en € 322 voor de rechtsbijstand in hoger beroep. Daarnaast werd bepaald dat het UWV het betaalde recht van € 116 aan appellante diende te vergoeden.

Uitspraak

03/2756 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij brief van 12 september 2002 is appellante vanwege gedaagde in kennis gesteld van een ten aanzien van haar genomen besluit (hierna: het bestreden besluit) ter uitvoering van de Ziektewet (ZW).
De rechtbank Haarlem heeft bij uitspraak van 13 mei 2003 (reg.nr. Awb 02-1450 ZW) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante is mr. J.I. Vervest, advocaat te Beverwijk, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 22 december 2004, waar appellante in persoon is verschenen, en waar gedaagde zich niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van appellante tegen een besluit van 12 juli 2002 ongegrond verklaard. Dit besluit hield in dat aan appelante met ingang van 3 juni 2002 geen ziekengeld werd toegekend, omdat zij op en na deze datum niet meer wegens ziekte ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid als boekettenmaakster.
Gedaagde heeft de Raad bij faxbericht van 17 december 2004 een “gewijzigde beslissing op bezwaar” gedateerd 17 december 2004 doen toekomen, waarbij het bezwaar tegen voormeld besluit alsnog gegrond is verklaard en aan appellante met ingang van 3 juni 2002 ziekengeld is toegekend. Zoals in dit nadere besluit is verwoord is daarmee aan het bezwaar van appellante tegemoet gekomen.
Hierdoor kan het bestreden besluit geacht worden te zijn ingetrokken.
Uit 's Raads uitspraak van 4 februari 1997, gepubliceerd in RSV 1997/297, volgt dat in zo'n geval belang bij een beoordeling van dat besluit in principe is komen te vervallen, tenzij van zo'n belang blijkt, bijvoorbeeld omdat verzocht is om het toekennen van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Van een dergelijke vordering is niet gebleken.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep.
Deze kosten worden begroot op € 644, voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante, in eerste aanleg tot een bedrag groot € 644,- en in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde recht van € 116,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst in tegenwoordigheid van mr. J.W.P. van der Hoeven als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2005.
(get.) Ch. van Voorst
(get.) J.W.P. van der Hoeven.