ECLI:NL:CRVB:2005:AS4026

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/6275 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • M. Greebe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling gedifferentieerde premie voor kleine werkgevers in relatie tot regresmogelijkheden

In deze zaak gaat het om de vaststelling van de gedifferentieerde premie voor een kleine werkgever, appellante, door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde). De gedifferentieerde premie voor het premiejaar 2002 is vastgesteld op de maximale premie van 6,06%, waarbij rekening is gehouden met een WAO-uitkering die in 2000 aan een (ex-)werknemer van appellante is betaald. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar dit bezwaar is door gedaagde ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarna appellante hoger beroep heeft ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 25 november 2004, waarbij appellante niet is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door een advocaat. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat gedaagde ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid van regres op de schadeveroorzaker, aangezien de schade al op 14 augustus 2001 door de veroorzaker is vergoed. De Raad overweegt dat er bijzondere gevallen zijn waarin de strikte toepassing van een dwingendrechtelijke bepaling in strijd kan komen met algemene rechtsbeginselen. Echter, de Raad concludeert dat de situatie van appellante niet zo uitzonderlijk is dat deze niet strookt met de uitvoering van de premiedifferentiatieregeling.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 13 januari 2005, waarbij de Raad verwijst naar eerdere uitspraken en de relevante wetgeving omtrent premievermindering en regres.

Uitspraak

02/6275 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 26 november 2001 heeft gedaagde de door appellante voor het premiejaar 2002 verschuldigde gedif- ferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vastgesteld op de maximale premie voor een kleine werkgever (6,06%). Daarbij is de in 2000 aan een (ex-)werknemer van appellante betaalde WAO-uitkering in aanmerking genomen.
Bij besluit van 21 februari 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen dat besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 7 november 2002, nummer 02/784, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden heeft mr. M.C. Frissart-Kallenbach, advocaat te Nijmegen, namens appellante hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 25 november 2004, waar appellante zoals tevoren schriftelijk bericht niet is verschenen, en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Lustenhouwer, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
De werknemer om wie het gaat is arbeidsongeschikt geworden ten gevolge van een verkeersongeval door toedoen van een derde. Gedaagde heeft aan deze werknemer met ingang van 10 februari 2000 een uitkering ingevolge de WAO toegekend en, op basis van de uit hoofde van deze toekenning in het jaar 2000 betaalde uitkering, de door appellante voor het premiejaar 2002 verschuldigde gedifferentieerde WAO-premie vastgesteld.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat gedaagde bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid van regres van gedaagde op de schadeveroorzaker. Daarbij wijst appellante er op, dat de schade reeds op 14 augustus 2001 door de veroorzaker van het ongeval aan haar is vergoed.
De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraken van 22 januari 2004, RSV 2004/110, en 28 oktober 2004, 03/3595 WAO. Bij het besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 4 maart 2002, Stb. 2002, 138 (Besluit regres en premievermindering WAO), is een regeling voor premievermindering na ontvangst van schadevergoeding als bedoeld in artikel 107a, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, opgenomen in artikel 6 van het Besluit premiedifferentiatie WAO. Uit de nota van toelichting bij het Besluit regres en premievermindering WAO volgt dat aan deze regeling de gedachte ten grondslag ligt dat het als onbillijk wordt ervaren dat als gedaagde de lasten van de arbeids- ongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 90, eerste lid, van de WAO kan verhalen op degene die in verband met het veroorzaken van ongeschiktheid tot werken jegens de verzekerde schadeplichtig is, de werkgevers niettemin een premie-opslag moeten betalen. Ingevolge het bij het Besluit regres en premievermindering WAO aan artikel 10 van het Besluit premiedifferentiatie WAO toegevoegde achtste lid is de door appellante bedoelde regeling voor premievermindering evenwel uitsluitend van toepassing in die gevallen waarin de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de verzekerde ingaat op of na 1 januari 2002.
Nu het besluit van 21 februari 2002 is gebaseerd op een met ingang van 10 februari 2000 toegekende uitkering, is de bedoelde regeling in het onderhavige geval niet van toepassing. Uit de nota van toelichting bij het Besluit regres en premievermindering WAO blijkt dat de Staatssecretaris aan het besluit geen verdergaande terugwerkende kracht heeft willen verbinden. Ten tijde hier in geding biedt het samenstel van wettelijke bepalingen, waaronder begrepen het Besluit premiedifferentiatie WAO, derhalve geen ruimte om de gedifferentieerde premie te verlagen wegens mogelijk verhaal van gedaagde op de voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid aansprakelijke derde.
Uit de rechtspraak van deze Raad volgt dat er niettemin bijzondere gevallen denkbaar zijn waarin de strikte toepassing van een dwingendrechtelijke bepaling in die mate in strijd komt met algemene rechtsbeginselen dat op deze grond de toepassing ervan geen rechtsplicht meer kan zijn. In aanmerking genomen dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen aan het Besluit regres en premievermindering WAO geen verdergaande terugwerkende kracht te verbinden, kan de situatie waarin appellante verkeert niet zo uitzonderlijk worden geacht dat die in het geheel niet zou stroken met de uitvoering van de premiedifferentiatieregeling zoals de regelgever heeft beoogd.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net, als voorzitter en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2005.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) M. Renden.