ECLI:NL:CRVB:2005:AS3977
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1982 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant heeft zich op 14 december 1998 ziek gemeld met rugklachten en zijn arbeidsongeschiktheid is sindsdien vastgesteld op 35 tot 45%. Na een verzoek om herziening van de uitkering in april 2000, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geweigerd de uitkering te herzien, wat leidde tot een reeks juridische procedures. De rechtbank heeft eerdere besluiten van het Uwv bevestigd, maar appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn gezien zijn beperkingen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de beperkingen van appellant niet zijn gewijzigd in de periode van 14 december 1999 tot 15 augustus 2000. De Raad concludeert dat de functies die aan appellant zijn voorgelegd, namelijk monteuse loopwerken, wikkelaar en monteur, ook in die periode geschikt waren. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om de mate van arbeidsongeschiktheid te herzien. De Raad wijst erop dat de verzekerde en de toetsende instanties mogen uitgaan van de juistheid van de functiebelastingen zoals weergegeven in het FIS, tenzij er bewijs is dat deze onjuist zijn.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 19 januari 2005, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigt. De zaak benadrukt het belang van de juiste beoordeling van functiegeschiktheid in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rol van medische informatie in deze beoordelingen.