ECLI:NL:CRVB:2005:AS3245

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2843 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens niet betalen griffierecht

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2005, staat de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van de opposant centraal. De opposant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, maar dit beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht van € 102,-- niet binnen de gestelde termijn was betaald. De Raad had eerder op 24 augustus 2004 al een uitspraak gedaan waarin het hoger beroep van de opposant werd afgewezen. Tegen deze uitspraak heeft de opposant een verzetschrift ingediend, waarop de zitting op 21 december 2004 volgde, maar waarbij partijen niet verschenen.

De Raad overweegt dat de opposant niet binnen de termijn van vier weken, zoals aangegeven in de aangetekende brief van 22 juni 2004, het griffierecht heeft voldaan. De Raad concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat de opposant niet in verzuim is geweest. De motivering van de eerdere uitspraak blijft van kracht, en de Raad ziet geen aanleiding om het verzet gegrond te verklaren. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling, en de Raad bevestigt dat de opposant niet tijdig om uitstel van betaling heeft gevraagd, noch gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om bijzondere bijstand aan te vragen voor de kosten van het griffierecht.

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond, waarmee de eerdere uitspraak wordt bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in het bestuursrecht en de gevolgen van verzuim in dit proces.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/2843 NABW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van de Raad van 24 augustus 2004 is het door opposant ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 april 2004, reg.nr. 03/1171 ABW, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft opposant een verzetschrift ingediend.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 21 december 2004, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De uitspraak van de Raad van 24 augustus 2004 steunt kort samengevat hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep ingevolge artikel 22 van de Beroepswet verschuldigde griffierecht van € 102,-- niet binnen de door de laatstelijk aangetekend verzonden brief van 22 juni 2004 gestelde termijn van vier weken is betaald en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest.
In geding is de vraag of het hoger beroep van opposant terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn eerder genoemde uitspraak is gegeven.
In aansluiting op hetgeen in die uitspraak is overwogen, merkt de Raad op dat vaststaat dat opposant niet binnen de gestelde termijn heeft betaald. De Raad ziet geen aanleiding om te oordelen dat dit verzuim opposant niet kan worden tegengeworpen. Daarbij tekent de Raad aan dat opposant niet binnen de termijn om uitstel van betaling van het griffierecht heeft gevraagd. Voorts is gesteld noch gebleken dat opposant in verband met de gestelde betalingsonmacht (tijdig) van de mogelijkheid tot het aanvragen van bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht voor het onderhavige hoger beroep gebruik heeft gemaakt.
Gelet op het vorenstaande bestaat er aanleiding het verzet met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Awb ongegrond te verklaren.
De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2005.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) R. van den Munckhof.
EK2912