ECLI:NL:CRVB:2005:AS2458

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3399 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van onderwijsstatus

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Roermond. Appellant, die als voltijdse student was ingeschreven aan de Hogeschool Zuyd voor de opleiding Culturele en Maatschappelijke Vorming, had een aanvraag voor algemene bijstand ingediend. Deze aanvraag werd afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, op grond van artikel 9 van de Algemene bijstandswet (Abw), omdat appellant onderwijs volgde zoals bedoeld in de Wet op de studiefinanciering (WSF).

De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen recht had op bijstand, aangezien hij als student niet voldeed aan de voorwaarden van de Abw. De Raad oordeelde dat de omstandigheid dat appellant geen recht had op studiefinanciering niet betekende dat hij recht had op bijstand. Bovendien was er geen sprake van zeer dringende redenen die een afwijking van de regels rechtvaardigden. De Raad benadrukte dat eerdere toekenning van bijstand in strijd met de wet niet betekent dat dit in de toekomst herhaald moet worden.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad zag geen aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is daarmee een bevestiging van de eerdere uitspraak en onderstreept de strikte toepassing van de wetgeving omtrent bijstandsverlening aan studenten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/3399 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 3 juli 2003, reg.nr. 03/279 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 21 december 2004, waar appellant niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door P.E.H. Coonen en J.G.M. van Ratingen, beiden werkzaam bij de gemeente Roermond.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant volgde vanaf 1 september 1996 de opleiding Culturele en Maatschappelijke Vorming (CMV) aan de Hogeschool Zuyd. In verband met deze opleiding ontving appellant een toelage ingevolge de Wet op de studiefinanciering (WSF). Vanaf
1 juni 2002 is deze toelage beëindigd omdat appellant het maximale aantal maanden studiefinanciering voor een HBO/WO-opleiding heeft ontvangen.
Op 17 oktober 2002 heeft appellant een aanvraag om algemene bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) over de periode van 5 augustus 2002 tot 31 oktober 2002 ingediend. Gedaagde heeft deze aanvraag bij besluit van 20 december 2002 onder verwijzing naar artikel 9 van de Abw afgewezen op de grond dat appellant onderwijs volgt als bedoeld in de WSF.
Bij besluit van 24 februari 2003 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 20 december 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 februari 2003 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b (oud), van de Abw heeft degene die onderwijs of een beroepsopleiding volgt als bedoeld in de Wet op de studiefinanciering 2000 of in hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten geen recht op algemene bijstand. Artikel 11, eerste lid, van de Abw bepaalt dat burgemeester en wethouders aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van paragraaf 1 bijstand kunnen verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Vaststaat dat appellant gedurende de periode in geding als voltijdse student aan de Hogeschool Zuyd stond ingeschreven voor de opleiding CMV-VT. De Raad stelt voorts vast dat dit een opleiding is als bedoeld in de WSF 2000. Gelet op het bepaalde in artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b (oud), van de Abw heeft appellant over de periode in geding derhalve geen recht op algemene bijstand. Het feit dat appellant over die periode evenmin recht heeft op studiefinanciering doet hier niet aan af.
De Raad is niet gebleken van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Abw. Blijkens de wetsgeschiedenis is daarvan slechts sprake indien zich een acute noodsituatie voordoet en de behoeftige omstandigheden waarin een belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. De door appellant gestelde omstandigheid dat hij door de overheid gedwongen wordt om met de afronding van zijn opleiding te stoppen is naar het oordeel van de Raad niet als een zeer dringende reden als bedoeld in voormelde bepaling aan te merken.
De grief van appellant dat hem eerder wel algemene bijstand ingevolge de Abw is toegekend kan naar het oordeel van de Raad er niet toe leiden dat appellant over de in geding zijnde periode recht heeft op bijstand. Indien in het verleden in strijd met de wet bijstand is toegekend houdt dit geenszins in dat een dergelijke fout voor de toekomst herhaald dient te worden.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof, en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2005.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) R. van den Munckhof.