ECLI:NL:CRVB:2005:AS2457

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3879 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet in de kosten van woninginrichting en -stoffering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 2 juli 2003, waarin het beroep tegen het besluit van 25 april 2002 ongegrond werd verklaard. Dit besluit betrof de toekenning van bijzondere bijstand in de vorm van een lening voor de kosten van woninginrichting en -stoffering. Appellant stelde dat hij, gezien zijn inkomen en vaste lasten, niet in staat was om de lening af te lossen en verzocht om omzetting van de leenbijstand naar bijstand om niet.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de gemeente Alkmaar bij de vaststelling van de hoogte van de leenbijstand niet voldoende rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet, zoals voorgeschreven in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Raad oordeelde dat het besluit van 25 april 2002 niet in stand kon blijven, omdat de gemeente niet had aangetoond dat de aflossingscapaciteit van appellant correct was vastgesteld.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep gegrond verklaard. Tevens is bepaald dat de gemeente Alkmaar een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, waarbij rekening gehouden dient te worden met de uitspraak van de Raad. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, omdat er geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn aangetoond.

De uitspraak is gedaan door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof, en is openbaar uitgesproken op 11 januari 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/3879 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 2 juli 2003, reg.nr. NABW 02/522.
Gedaagde heeft stukken ingediend en de Raad desgevraagd een nader stuk doen toekomen.
Het geding is ter behandeling aan de orde ter zitting van 21 december 2004, waar partijen - gedaagde met bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant heeft op 10 december 2001 een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) in de kosten van woninginrichting en -stoffering ingediend. Bij besluit van 6 februari 2002 heeft gedaagde met toepassing van artikel 39 van de Abw aan appellant voor deze kosten een bedrag van € 3.070,-- toegekend, waarvan een bedrag van
€ 1.441,44 in de vorm van een lening. Voorts is appellant meegedeeld dat hij deze lening gedurende 36 maanden dient af te lossen met een bedrag van € 40,04 per maand.
Bij besluit van 25 april 2002 heeft gedaagde het bezwaar, dat gericht is tegen het besluit van 6 februari 2002 voorzover daarin de bijzondere bijstand in de vorm van een lening is toegekend, ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 25 april 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hiertoe heeft appellant onder meer aangevoerd dat hij, gelet op zijn inkomen en zijn vaste lasten, niet in staat is om de lening af te lossen. Appellant verzoekt de leenbijstand om te zetten in bijstand om niet.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Artikel 19, eerste lid, van de Abw schrijft voor dat, tenzij in deze wet anders is bepaald, bijstand wordt verleend om niet. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Abw kan bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiks- goederen worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat, indien een geldlening als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt, burgemeester en wethouders de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. De aflossingsbedragen worden zodanig vastgesteld dat de belanghebbende blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Ingevolge de werkinstructies van gedaagde mag het bedrag dat in de vorm van leenbijstand wordt verleend, niet hoger zijn dan 36 maal de geldende aflossingscapaciteit. Als de te verlenen bijstand hoger is dan dat bedrag, wordt het meerdere verleend in de vorm van bijstand om niet. In het onderhavige geval heeft gedaagde naar aanleiding van het verzoek om bijzondere bijstand de aflossingscapaciteit van appellant vastgesteld op € 40,04 per maand. Bij een aflossingsduur van
36 maanden heeft dit geresulteerd in het als lening verstrekte bedrag van € 1.441,44.
De Raad is uit de gedingstukken niet gebleken dat gedaagde het bedrag van € 40,04 heeft vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in artikel 475d, vijfde lid, Rv. Nu gedaagde de hoogte van de leenbijstand ingevolge zijn werkinstructies afstemt op de geldende aflossingscapaciteit en daarbij ingevolge artikel 21, tweede lid, tweede volzin, van de Abw het bepaalde in artikel 475d Rv in acht genomen dient te worden, is het onderzoek van gedaagde, gelet op de hoogte van de woonkosten van appellant in verhouding tot zijn uitkering, ten onrechte niet daarop gericht geweest. Het voorgaande betekent dat het besluit van 25 april 2002 wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet in stand kan blijven.
De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak waarbij het besluit van 25 april 2002 in stand is gelaten komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 25 april 2003 vernietigen. Gedaagde zal een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van de uitspraak van de Raad.
Met het oog daarop merkt de Raad op dat onderzocht dient te worden op welk bedrag de aflossingscapaciteit ten tijde van toekenning had moeten worden vastgesteld met inachtneming van hetgeen omtrent de (verhoging van de) beslagvrije voet is bepaald in artikel 475d, Rv. De Raad merkt daarbij voorts op dat de huur van de woning van appellant blijkens de geding- stukken ten tijde van zijn aanvraag maandelijks € 581,34 bedroeg bij een uitkering van € 715,17 per maand, en dat appellant voorts op dat moment recht had op huursubsidie tot een bedrag van € 91,66 per maand. Naar aanleiding van de uitkomst van het onderzoek dient gedaagde vervolgens - conform zijn werkinstructie - te bepalen of en zo ja, tot welk bedrag nog ruimte is voor bijzondere bijstand in de vorm van een lening.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten omdat van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 25 april 2003;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Bepaalt dat de gemeente Alkmaar aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 116,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof, en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2005.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) R. van den Munckhof.