ECLI:NL:CRVB:2005:AS2422
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de vaststelling van vervolgdagloon in WAO-zaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de hoogte en wijze van vaststelling van het vervolgdagloon in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De appellant had eerder een uitkering gekregen op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100, maar was in geschil over de berekening van zijn vervolgdagloon na afloop van de loondervingsuitkering. De rechtbank Utrecht had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 16 september 2004, waarbij de appellant niet aanwezig was, maar de gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. M.J. van Steenwijk. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat de verwachtingen die bij hem waren gewekt door de toezeggingen van het Uwv gedragsbepalend waren geweest. De rechtbank had eerder al vastgesteld dat de appellant niet kon aantonen dat hij maatregelen had genomen op basis van die verwachtingen, en dat hij geen relevante informatie had verstrekt over zijn inkomenssituatie.
De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de gewekte verwachtingen zouden rechtvaardigen. De appellant had geen bewijs geleverd dat de toezeggingen van het Uwv hem daadwerkelijk schade hadden berokkend. De Raad concludeerde dat de berekening van het vervolgdagloon volgens de WAO correct was en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank diende te worden bevestigd. De Raad achtte geen termen aanwezig om de gedaagde te veroordelen in de proceskosten.