ECLI:NL:CRVB:2005:AO9672

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-6263 WVG-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in het kader van WVG-VV

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2005 uitspraak gedaan op een verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet. Het verzoeker, die volledig rolstoelgebonden is door een progressieve neuromusculaire aandoening, had een verzoek ingediend tegen het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda, die het besluit van de gemeente om de aanvraag voor een aangepaste rolstoelbus af te wijzen, had vernietigd en verzoeker in aanmerking had gebracht voor de gewenste vervoersvoorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond dat de uitspraak in de hoofdzaak niet kon worden afgewacht. De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker in de afgelopen jaren gebruik had gemaakt van een oude rolstoelbus van zijn vader en dat hij ook in aanmerking was gekomen voor bovenregionaal vervoer in het kader van Valys. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, aangezien verzoeker voorlopig nog gebruik kon maken van de bestaande vervoersvoorzieningen.

De uitspraak benadrukt dat de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te verzoeken niet bedoeld is om de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen zonder dat er sprake is van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien om bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht te treffen, en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

05/6263 WVG-VV
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, gedaagde.
I. INLEIDING
Gedaagde heeft hoger beroep ingesteld (bij de Raad aanhangig onder reg.nr. 05/5356 WVG) tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 juli 2005, reg.nr. 04/2347 WVG.
Namens verzoeker heeft mr. F.M. Heltzel, advocaat te Tilburg, verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Awb.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 23 november 2005, waar verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Heltzel, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. C.J.C.J. Crombach en J.M. van den Broek, beiden werkzaam bij de gemeente Tilburg.
II. MOTIVERING
Verzoeker, geboren in 1972, is tengevolge van een progressieve neuromusculaire aandoening volledig rolstoelgebonden. Er is sprake van een vrijwel complete tetraparalyse met slechts minimale activiteit in de linkerhand.
Bij besluit van 11 december 2003 heeft gedaagde, toepassing gevend aan de Wet voorzieningen gehandicapten en de Verordening voorzieningen gehandicapten van de gemeente Tilburg, de aanvraag van verzoeker om een vervoersvoorziening in de vorm van een aangepaste rolstoelbus in bruikleen afgewezen.
Bij besluit van 23 december 2004 heeft gedaagde het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 11 december 2003 gedeeltelijk gegrond verklaard. Gedaagde heeft verzoeker in aanmerking gebracht voor individueel deeltaxivervoer in een taxi van de onderneming Walsmits, die op kosten van de gemeente is voorzien van luchtvering op de achteras. Gedaagde stelt dat met Walsmits is afgesproken dat de rijstijl van de chauffeur(s) aangepast zal worden aan de lichamelijke conditie van verzoeker. Gedaagde stelt zich op het standpunt dat dit de goedkoopste adequate vervoersvoorziening voor verzoeker is.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht - het beroep van verzoeker tegen het besluit van 23 december 2004 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en met toepassing van
artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bepaald dat verzoeker in aanmerking komt voor de door hem verlangde vervoersvoorziening in de vorm een aangepaste rolstoelbus in bruikleen.
Ingevolge artikel 19 van de Beroepswet is de werking van deze uitspraak opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Volgens - inmiddels - vaste rechtspraak van de Raad (vgl. de uitspraak van 2 december 2003, gepubliceerd in
AB 2004, nr. 186) is de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen, niet bedoeld om door middel van de zogenoemde “kortsluiting” de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, en het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
In hetgeen door en namens verzoeker in de gedingstukken en ter zitting is aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunt voor het aannemen van een zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de hoofdzaak niet zou kunnen worden afgewacht. Daarbij is in aanmerking genomen dat verzoeker in de afgelopen jaren gebruik heeft gemaakt en dat hij voorlopig nog gebruik kan maken van de niet aan zijn beperkingen aangepaste oude rolstoelbus van zijn vader en voorts dat hij in aanmerking is gebracht voor bovenregionaal vervoer in het kader van Valys.
Het verzoek om voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen.
Voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht ziet de voorzieningenrechter ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af.
Aldus gewezen door mr. R.M. van Male, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2005.
(get.) R.M. van Male.
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen.