ECLI:NL:CRVB:2004:AS8339
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- H.J. Simon
- N.J. Haverkamp
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de halvering van het maatmaninkomen in WAO-zaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin zij de halvering van haar maatmaninkomen aanvecht. Appellante, geboren op 27 maart 1955, heeft van 16 september 1998 tot 9 november 1998 en van 30 november 1998 tot 26 februari 1999 gewerkt als orderpikster bij Danzas te Venlo. Ze is uitgevallen wegens arm-, nek-, oog- en rugklachten. De verzekeringsarts concludeert dat appellante voor halve dagen belastbaar is met beperkingen voor zwaardere locomotoire, energetische en psychomentale belastingen. De arbeidsdeskundige heeft appellante ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%, met een maatmaninkomen van f 17,82 per uur. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, omdat zij van mening is dat zij volledig arbeidsongeschikt is.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 21 november 2003. De Raad oordeelt dat de rechtbank het beroep van appellante ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid door gedaagde correct is vastgesteld op 80 tot 100%. De opmerkingen over het maatmaninkomen in het bestreden besluit zijn niet relevant voor de huidige beslissing, aangezien het aan de beslissing ten grondslag liggende maatmaninkomen in toekomstige beslissingen volledig kan worden getoetst. De Raad concludeert dat het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden, en vernietigt de uitspraak van de rechtbank.
De Raad beslist dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het griffierecht van € 77,14 aan appellante moet vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel in het bestuursrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op sociale zekerheid.