ECLI:NL:CRVB:2004:AS3481

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/281 WVG + 03/351 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervoerskostenvergoeding voor gehandicapte dochter in het bestuursrecht

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2004, ging het om de toekenning van een vervoerskostenvergoeding aan appellanten voor hun dochter Shannon, die in een AWBZ-instelling verbleef. De gemeente Nijmegen had appellanten een vergoeding van f 322,50 per kwartaal toegekend, wat overeenkwam met 60% van het normbedrag. Appellanten waren van mening dat hun vervoersbehoefte zodanig was dat een hogere vergoeding gerechtvaardigd was.

De Raad heeft de argumenten van appellanten in hoger beroep beoordeeld, maar vond geen aanleiding om de eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem te weerleggen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het door de gemeente gehanteerde normenstelsel, dat in de regel 60% van het normbedrag bedraagt, niet kennelijk onjuist was. De Raad concludeerde dat appellanten, ten tijde van de aanvraag, ook gebruik konden maken van een door de gemeente toegekende bruikleenauto en dat Shannon beschikte over een rolstoelfiets, wat de vervoersbehoefte beïnvloedde.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er onvoldoende grondslag was voor de vaststelling dat de vervoersbehoefte van Shannon zodanig was dat een hogere vergoeding dan 60% van het normbedrag moest worden toegekend. De Raad besloot geen veroordeling in de proceskosten uit te spreken en bevestigde de aangevallen uitspraak. De uitspraak werd vastgelegd in een proces-verbaal, ondertekend door de fungerend voorzitter en de plv. griffier.

Uitspraak

CENTRALE RAAD VAN BEROEP
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op 8 december 2004
van de meervoudige kamer
Zitting hebben: mr. M.I. ’t Hooft als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, griffier: S.W.H. Peeters.
zaak 7 en zaak 8, reg.nrs.: 03/281 WVG en 03/351 WVG inzake:
[appellant ] en [appellante], wonende te Nijmegen, appellanten, verschenen bij hun gemachtigde mr. J. van Delft, advocaat te Nijmegen,
tegen
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, gedaagde, dat zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A.J.F. Widdershoven en mr. P. van Berkum, beiden werkzaam bij gedaagde.
Bij het besluit van 22 juni 2000 heeft gedaagde appellanten - ten behoeve van hun dochter Shannon (geboren [in] 1999) - met ingang van 1 juli 2000 een vervoerskostenvergoeding toegekend van f 322,50 per kwartaal. Dat bedrag is 60% van het normbedrag, omdat Shannon al geruime tijd in een AWBZ-instelling verblijft.
Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is door gedaagde bij het bestreden besluit van 9 oktober 2000 ongegrond verklaard.
De rechtbank Arnhem heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij uitspraak van 11 december 2002, reg.nr.: 00/1946 WVG, ongegrond verklaard.
De rechtbank is - met verwijzing naar ’s Raads jurisprudentie - tot het oordeel gekomen dat het door gedaagde gehanteerde normenstelsel (in de regel 60% van het normbedrag) niet kennelijk onjuist is, en dat er onvoldoende grondslag is voor de vaststelling dat de vervoersbehoefte van Shannon zodanig is dat een hogere vervoerskostenvergoeding dan 60% van het normbedrag moet worden toegekend.
De Raad heeft in hetgeen namens appellanten in hoger is aangevoerd geen aanleiding gevonden om het oordeel en de overwegingen van de rechtbank niet te volgen. Mede gelet op het feit dat appellanten ten tijde in geding ook gebruik konden maken van een door gedaagde toegekende bruikleenauto, en dat Shannon kon beschikken over een door gedaagde toegekende rolstoelfiets, moet de Raad - in het licht van zijn vaste jurisprudentie (o.a. JSV 1998/225, RSV 2002/139 en USZ 2002/119) - concluderen dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten en beslist derhalve als volgt.
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Waarvan proces-verbaal.
Utrecht, 8 december 2004.
De plv. griffier De fungerend voorzitter.
S.W.H. Peeters mr. M.I. ’t Hooft
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep