[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
OWM Zilveren Kruis Ziekenfonds U.A., gevestigd te Rotterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. drs. J.M.H. Lebouille, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 augustus 2002, reg.nr. 01/1710 ZFW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is gevoegd behandeld met de zaken, aanhangig onder registratienummers 02/2490 Zfw en 02/6146 Zfw ter zitting van de Raad op 3 november 2004, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. R.W. Bestebreurtje, juridische medewerker, en drs. H. van Nes, medisch adviseur, beiden werkzaam bij gedaagde.
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende, tussen partijen niet in geschil zijnde, feiten en omstandigheden.
Appellant, die sedert 1999 rugklachten heeft, is in oktober 1999 en in maart 2000 in verband met die klachten geopereerd.
In zijn schrijven van 21 december 2000 heeft de revalidatie-arts R.D.J. Magry van Heliomare te Wijk aan Zee aangegeven dat na de tweede operatie opnieuw een radiculair syndroom op basis van een fibrosering op niveau L5-S1 links is ontstaan en dat een hernieuwde operatieve behandeling is uitgesloten. Magry heeft gedaagde bij genoemd schrijven verzocht toestemming te geven om appellant te laten beoordelen door drs. W.S. Zeegers, orthopedisch chirurg in de Alpha Klinik te München (Duitsland). In december 2000 heeft drs. Zeegers na onderzoek van appellant geadviseerd tot een discusprothese-operatie.
Appellant heeft gedaagde op 8 januari 2001 verzocht om vergoeding van de kosten van het plaatsen van een discusprothese door drs. Zeegers in de Alpha Klinik.
Op 23 februari 2001 heeft deze operatie plaatsgehad.
Gedaagde heeft de aanvraag van appellant bij besluit van 18 januari 2001 afgewezen.
Bij besluit van 18 oktober 2001 heeft gedaagde het bezwaar tegen dat besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 18 oktober 2001 bij uitspraak van
29 augustus 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
In hoger beroep spitst het geding zich toe op de vraag of gedaagde zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het aanbrengen van een discusprothese niet kan worden aangemerkt als een behandeling die behoort tot geneeskundige hulp die in de kring van de beroepsgenoten gebruikelijk is.
Appellant stelt zich op het standpunt dat het aanbrengen van een discusprothese als gebruikelijk in de zin van de van toepassing zijnde regelgeving moet worden aangemerkt. Daarbij heeft naar zijn mening te gelden dat de gebruikelijkheid van die behandeling wordt bepaald aan de hand van de maatstaven die het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJEG) in zijn arrest van 12 juli 2001, reg.nr. C-157/99 heeft geformuleerd. Daarvan uitgaande heeft appellant er op gewezen dat deze behandeling door de orthopedisch chirurg drs. W.S. Zeegers van 1989 tot 1 augustus 2000 is uitgevoerd in het Maaslandziekenhuis te Sittard en aansluitend in de Alpha Klinik te München. In Nederland is de ingreep tot 1 augustus 2000 door ziektekostenverzekeraars en ziekenfondsen vergoed onder de CTG-code voor ventrale spondylodese. Sinds de tweede helft van 2002 wordt de behandeling vergoed en uitgevoerd in ziekenhuizen in Zwolle en Alkmaar. De discusprothese-operatie wordt uitgevoerd in een aanzienlijk aantal landen, daaronder begrepen België, Frankrijk, Italië, Zwitserland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Gesteld wordt dat wereldwijd meer dan 7000 rugpatiënten op die manier zijn behandeld. Gewezen is op diverse publicaties waarin de klinische ervaringen met deze behandeling zijn beschreven. Voorts is aangevoerd dat de behandeling vergoed wordt door Krankenkassen en andere ziektekostenverzekeraars in Duitsland, door mutualiteiten in België en door Franse ziektekostenverzekeraars. De Amerikaanse Food and Drugs Administration (FDA) heeft voor de Charité, een bepaald type discusprothese, na onderzoeken in oktober 2004 een veiligverklaring afgegeven. Appellant heeft benadrukt dat zij in Nederland was uitbehandeld en dat de uitgevoerde operatie succesvol is geweest.
Gedaagde stelt zich op het standpunt dat de discusprothese niet gebruikelijk kan worden gevonden aangezien deze door de internationale wetenschap onvoldoende is onderzocht. Met name ontbreken betrouwbare onderzoeken over de effecten op lange termijn. Tot augustus 2000 heeft vergoeding van de discusprothese plaats gevonden omdat indertijd niet duidelijk was dat het om een andere behandeling ging dan een ventrale spondylodese. Gedaagde baseert zijn standpunt onder meer op adviezen van zijn medisch adviseurs, het advies van de de Commissie verstrekkingengeschillen van het College voor zorgverzekeringen van 8 juni 2001, een brief d.d. 13 oktober 2000 van
dr. C.M.T. Plasmans, voorzitter van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging aan Zorgverzekeraars Nederland en een artikel van een aantal orthopedisch chirurgen uit academische ziekenhuizen in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTG) van 31 augustus 2002 waarin de resultaten van studies uit verschillende landen zijn geëvalueerd en waarbij - onder meer in verband met de risico’s van prothese-gerelateerde complicaties op langere termijn en het ontbreken van voldoende betrouwbare lange termijnresultaten in de literatuur - het plaatsen van een discusprothese is aangemerkt als experimentele chirurgie.
De Raad, zich beperkende tot het punt van geschil, overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Zfw hebben verzekerden aanspraak op verstrekkingen ter voorziening in hun geneeskundige verzorging, voorzover met betrekking tot die zorg geen aanspraak bestaat ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Aard, inhoud en omvang van deze verstrekkingen zijn nader uitgewerkt bij en krachtens het op artikel 8, tweede lid, van de Zfw vastgestelde Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering (Vb). Blijkens artikel 12, onder 1, sub a van het Vb juncto artikel 8, eerste lid, onder a van de Zfw wordt medisch-specialistische zorg, verleend door of vanwege een ziekenhuis, naar de omvang bepaald door hetgeen in de kring van beroepsgenoten gebruikelijk is.
Ingevolge artikel 9, vierde lid, van de Zfw kan bij ministeriële regeling worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden een ziekenfonds aan een verzekerde toestemming kan geven zich voor het geldend maken van zijn recht op een verstrekking te wenden tot een in het buitenland gevestigde zorgverlener. Deze ministeriële regeling is de Regeling hulp in het buitenland ziekenfondsverzekering van 30 juni 1988 (Stcrt. 1988, 123; hierna: Rhbz). Artikel 1 van de Rhbz luidt: “Als gevallen waarin een ziekenfonds aan een verzekerde toestemming kan verlenen zich voor het geldend maken van zijn recht op een verstrekking te wenden tot een persoon of inrichting buiten Nederland, worden aangewezen de gevallen waarin het ziekenfonds heeft vastgesteld dat zulks voor de geneeskundige verzorging van die verzekerde nodig is” .
Uit eerdergenoemd arrest van het HvJEG van 12 juli 2001, reg.nr. C-157/99, volgt dat in het kader van de vraag of een behandeling in de kring van de beroepsgenoten gebruikelijk is, beoordeeld dient te worden of deze door de internationale wetenschap voldoende is beproefd en deugdelijk bevonden. Bij die beoordeling dienen alle beschikbare relevante gegevens in aanmerking te worden genomen, waaronder met name literatuur, wetenschappelijke onderzoeken en gezaghebbende meningen van specialisten, alsmede de vraag of de betrokken behandeling al dan niet wordt gedekt door het stelsel van ziektekostenverzekering van de lidstaat waarin de behandeling plaatsvindt.
De Raad is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting tot het oordeel gekomen dat het implanteren van een discusprothese ten tijde hier in geding, te weten het tijdvak van 8 januari 2001 tot 18 oktober 2001, in de internationale wetenschap nog niet zodanig was beproefd en deugdelijk bevonden dat deze behandeling als gebruikelijk in de zin van de Zfw kon worden aangemerkt.
De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat
- de in binnen- en buitenland gepubliceerde onderzoeken veelal tot de conclusie
komen dat nader onderzoek omtrent de effecten op langere termijn nodig is;
- de Nederlandse Orthopedische Vereniging van mening is dat nader onderzoek
moet worden gedaan naar de lange termijneffecten en dat niet gebleken is dat de
ledenraad zich van de brief van zijn voorzitter van 13 oktober 2000 heeft
gedistantieerd;
- gezaghebbende specialisten in Medisch Contact van 26 april 2002 een
vergelijkend randomized controlled trial met typen van spondylodese
noodzakelijk hebben geacht teneinde de theoretische voordelen van de
discusprothese met name ook wat betreft de lange termijneffecten te kunnen
beoordelen;
- een aantal aan academische ziekenhuizen verbonden orthopedisch chirurgen in
NTG van 31 augustus 2002 het plaatsen van een discusprothese -onder meer
wegens het ontbreken van betrouwbare lange termijn resultaten in de
internationale literatuur- als experimentele chirurgie aanmerken;
- de orthopedisch chirurg drs. Zeegers zelf heeft erkend dat nog onderzoek moet
worden gedaan naar de effecten op langere termijn;
- ten tijde in geding niet is gebleken van gezaghebbende meningen van
buitenlandse en binnenlandse specialisten dat onderzoek naar de effecten op
langere termijn achterwege kan blijven;
- onderzoek in binnen- en buitenland omtrent de effecten op langere termijn ten
tijde in geding ontbreekt;
- eerst in het najaar van 2002 in ziekenhuizen te Zwolle en Alkmaar onderzoek is
begonnen naar de effecten op langere termijn;
- eerst in oktober 2004, dus na het tijdvak in geding, de resultaten van de
beoordeling door de FDA bekend zijn gemaakt.
Het feit dat de tot 2000 door drs. Zeegers in Nederland toegepaste discusprothesebehandeling is vergoed door Nederlandse ziekenfondsen doet aan het voorgaande evenmin af, reeds omdat de behandeling -zonder medeweten van de ziekenfondsen- onder een andere aanduiding (ventrale spondylodese) is gedeclareerd en als zodanig is vergoed.
Voorts kan de stelling dat het aanbrengen van een discusprothese wel zou worden vergoed door -onder meer- de Krankenkassen in Duitsland, niet tot het oordeel leiden dat deze behandeling in de internationale medische wetenschap ten tijde in geding wel voldoende beproefd en deugdelijk was bevonden. De Raad merkt in dit verband op dat geen inzicht is verschaft in de beoordeling die tot de gestelde vergoeding zou hebben geleid.
Ten slotte merkt de Raad nog op dat hij, gelet op het voorgaande, in het onderhavige geval geen aanleiding ziet om, zoals door appellant verzocht, een deskundige te benoemen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. ‘t Hooft als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 december 2004.
(get). C.H.T.W. van Rooijen.