ECLI:NL:CRVB:2004:AS3233
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- M.M. van der Kade
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) niet-ontvankelijk werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep behandelt de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift dat appellant op 23 oktober 2001 heeft ingediend. Appellant stelt dat de motivering van zijn bezwaar voldoet aan de eisen van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), terwijl gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), van mening is dat de motivering onvoldoende concreet is.
De Raad overweegt dat de motivering van het bezwaarschrift, hoewel summier, voldoende is om als een concrete bezwaargrond te worden aangemerkt. De Raad stelt vast dat appellant in zijn bezwaarschrift heeft aangegeven waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit en dat dit voldoende is om aan de eisen van artikel 6:5 Awb te voldoen. De Raad komt tot de conclusie dat gedaagde het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de rechtbank de opvatting van gedaagde heeft onderschreven zonder de juiste overwegingen te maken.
De Centrale Raad van Beroep vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het inleidend beroep gegrond. Gedaagde wordt opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de Raad. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.288,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep, en moet het Uwv het betaalde recht van € 111,- aan appellant vergoeden.