ECLI:NL:CRVB:2004:AS3140

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3968 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep inzake hoger beroep tegen afwijzing verzoek om herziening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Leeuwarden. De appellant had een verzoek om herziening ingediend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin zijn beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden ongegrond was verklaard. De rechtbank had het verzoek om herziening op 23 april 2004 afgewezen, waarop de appellant hoger beroep instelde bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad overweegt dat de aangevallen uitspraak, die de afwijzing van het verzoek om herziening betreft, niet valt onder de uitspraken waarvoor hoger beroep openstaat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad stelt vast dat het verzoek om herziening een bijzonder rechtsmiddel is en dat de beslissing op dit verzoek niet kan worden aangevochten via het gewone rechtsmiddel van hoger beroep.

Daarom verklaart de Centrale Raad van Beroep zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep. De Raad wijst erop dat in artikel 18 van de Beroepswet is bepaald dat alleen tegen bepaalde uitspraken van de rechtbank hoger beroep kan worden ingesteld. Aangezien de aangevallen uitspraak niet onder deze bepalingen valt, is de Raad niet bevoegd om de zaak te behandelen. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling en sluit de uitspraak af met de verklaring van onbevoegdheid.

Uitspraak

04/3968 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Ter griffie van de Raad is op 15 juli 2004 ingekomen een door de griffier van de Raad van State met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht aan de Raad doorgezonden beroepschrift gericht tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 23 april 2004, reg.nr. 03/89 WVG.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 17 november 2004, waar partijen, met voorafgaand bericht, niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij uitspraak van 22 april 1999 heeft de rechtbank het door appellante tegen het besluit van gedaagde van 26 mei 1997 (het bestreden besluit) ingestelde beroep ongegrond verklaard. Appellante heeft om herziening verzocht van evenbedoelde uitspraak. Dit verzoek is door de rechtbank bij haar uitspraak van 23 april 2004 met toepassing van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen.
Appellante heeft tegen laatstbedoelde uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Raad overweegt het volgende.
In artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet is bepaald dat een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep kunnen instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb en tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:86 van die wet, inzake:
a. – kort gezegd – ambtenarenzaken, en b. besluiten, genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage die bij de Beroepswet hoort.
Het bestreden besluit is een besluit als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder b, van de Beroepswet. De aangevallen uitspraak, inhoudende afwijzing van een verzoek om herziening, is echter niet een uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb, noch een uitspraak als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb of een daarmee op een lijn te stellen uitspraak ten gronde die volgt na een toewijzing van het verzoek om herziening, doch een uitspraak als bedoeld in titel 8.4 van de Awb. Voorts wijst de Raad op het karakter van het bijzondere rechtsmiddel herziening, dat in zijn ogen tevens grond biedt voor het oordeel dat terzake van de beslissing op het verzoek om herziening niet het gewone rechtsmiddel van hoger beroep open kan staan.
Tegen de aangevallen uitspraak kan daarom geen hoger beroep worden ingesteld. De Raad is daarom niet bevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Raad zal zich derhalve onbevoegd verklaren.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart zich onbevoegd.
Aldus gewezen door mr. M.I. ’t Hooft als voorzitter en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert en mr. R.H. de Bock als leden, in tegenwoordigheid van B.M. Biever van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 december 2004.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen.
GdJ/111